Het verzamelde oorspronkelijke werk van Lejzer Zamenhof, negentiende-eeuws oogarts en amateurtaalkundige te Warschau en auteur van de eerste grammatica van het Esperanto, beslaat drie omvangrijke delen. Een briljant schrijver was hij niet, maar ik kan die boeken niet zonder ontroering lezen.
Uiteraard hebben esperantisten in de afgelopen eeuw meerdere biografieën over hun voorganger gepubliceerd, maar helaas zijn deze meestal niet leesbaar, al was het maar vanwege hun hagiografische toon. ‘Ludoviko’ — joden namen in het Russische rijk van die tijd meestal een ‘christelijke’ voornaam aan met dezelfde voorletter als hun echte naam — besteedde zijn hele leven en al zijn energie aan het lot van de mensheid, totdat zijn arme hart het in 1917 begaf omdat hij niet kon aanzien wat zijn broeders en zusters elkaar in Europa allemaal aandeden.
Zo was het natuurlijk niet. Uit zijn eigen brieven blijkt dat hij bij tijd en wijle behoorlijk koppig was, eigenwijs en argwanend, en dat hij niet snel iets uit handen gaf. Zodra er bijvoorbeeld plannen waren om te komen tot een vereniging of een andere organisatiestructuur, begon Zamenhof elke keer zeer uitgebreide plannen en statuten te bedenken. Hij vond dat die plannen altijd in hun geheel moesten worden aangenomen, anders hoefde het voor hem niet meer, maar die plannen waren vaak niet erg praktisch en vooral te hoog gegrepen, omdat ze bijvoorbeeld gebaseerd waren op de gedachte dat er honderdduizenden mensen lid zouden worden.
Interessant is de vraag wat Zamenhof eigenlijk met zijn taal wilde bereiken. Ik geloof dat zijn voornaamste inspiratie anders was dan het ‘officiële’ standpunt — dat het veel joodser was dan de meeste geleerden aannemen.
Een sleutel daarvoor ligt bij het godsdienstige project waaraan hij ook een groot aantal jaren gewerkt heeft. Hij wilde een ‘neutraal-menselijke’ godsdienst beginnen die een compromis zou zijn tussen de verschillende monotheïstische godsdiensten, met name het christendom en het jodendom. Uit circulaires die hij over dit project verstuurde naar joodse vrienden, blijkt dat hij daarvoor de meeste heil zag in een soort ‘verbeterd jodendom’. De dogma’s van het Christendom vond hij uiteraard onacceptabel en — zo lijkt het soms — zelfs een beetje belachelijk. Aan de andere kant dacht hij dat christenen belemmerd zouden worden in een overgang naar het jodendom door de enorm ingewikkelde leefregels die de laatste godsdienst nu eenmaal impliceert, en door het ‘erfelijke’ aspect van het jodendom. Een verbeterd soort jodendom zou al die gedetailleerde regels afschaffen en bovendien ontdaan zijn van zijn etnische afhankelijkheid.
Uit soortgelijke stukken blijkt dat zijn taalpolitieke opvattingen min of meer dezelfde waren. De joden in Oost-Europa hadden geen eigen taal — Zamenhof vond het Jiddisch vooral een soort verbasterd Duits. Ze moesten daarom altijd een taal gebruiken (Duits, Russisch, Pools) van een bevolkingsgroep die op zijn minst antisemitisch was. Het Esperanto kon zo’n eigen taal worden voor de joden in alle talen van de wereld; een taal die bovendien als voordeel had dat alle andere (Westerse) mensen hem ook makkelijk konden leren als ze deel wilden hebben aan een wereldomspannende cultuur. Als het getto de aantrekkelijkste buurt van de stad wordt, houdt het snel op een getto te zijn.
De politieke artikelen die Zamenhof hierover schreef zijn achteraf hartverscheurend. Zo beargumenteert hij ergens dat er een joodse staat moet komen op Amerikaanse grond, met het Esperanto als officiële taal. Elke andere keuze is onrealistisch en te utopisch, zegt hij. Het is ondenkbaar dat de internationale gemeenschap ooit een joodse staat op Palestijnse bodem zou toestaan, en het is ook ondenkbaar dat het Hebreeuws — een dode taal die niemand meer echt spreekt en die bovendien geen woorden kent voor moderniteiten zoals de trein en de stoommachine — ooit nog als alledaagse taal kan gelden. Terwijl je in Amerika in die tijd nog gewoon land kon kopen en het Esperanto, zij het op bescheiden schaal, leefde.
Het is anders gelopen, maar dat had Zamenhof alleen kunnen voorzien als hij had geweten hoe catastrofaal de twintigste eeuw zou verlopen. Het is wel erg cynisch om iemand naïef te noemen die in 1903 niet voorzag hoe het getto van Warschau er een paar decennia later uit zou zien.
Het is waar dat er van Zamenofs dromen vooralsnog weinig terecht gekomen is. In 1887, toen zijn eerste boek uitkwam, schijnt hij echt een tijdje gedacht te hebben dat hij binnen een jaar tien miljoen mensen voor zijn taal bij elkaar zou krijgen en dat de hele kwestie bij wijze van spreken aan het begin van deze eeuw geregeld zou zijn. Aan de andere kant vraag ik me wel eens af hoe ongelukkig hij eigenlijk geweest zou zijn met de huidige positie van het Engels — toch ook een soort oplossing van het wereldtaalprobleem, zij het niet de eerlijkst denkbare.
Toch bestaat de Esperantobeweging nog steeds, zijn er nog steeds enkele honderdduizenden sprekers, waaronder zelfs een paar duizend moedertaalsprekers. Er zijn talen bestudeerd die veel minder sprekers hadden. Het idee dat er een rationelere en rechtvaardigere oplossing moet zijn voor de interetnische taalproblematiek dan het botweg accepteren van de status quo is nog steeds niet verdwenen. In Nederland heeft de beweging zijn grootste bloei gekend in de jaren dertig, op de vleugelen van het pacifisme, het vegetarisme en de sociaal-democratie. Dat heeft het imago geen goed gedaan. (Veel Nederlanders denken meteen aan Werther Nieland, wiens vader een bordje met Esperanto Parolata naast de deur had hangen. Dat detail gebruikt Reve vooral om de uitzichtloze treurigheid van het milieu te illustreren.)
Het Esperanto is taalkundig om meerdere redenen interessant — hoe kan een ‘bedachte’ taal als moedertaal fungeren? hoe leren mensen zo’n taal als tweede taal? is het echt makkelijker om zo’n taal te leren? — en heeft menselijk en ideologisch een respectabele geschiedenis. Sinds kort mag ik die taal een dag per week bestuderen aan de Universiteit van Amsterdam. Daar ben ik trots op.
Marc van Oostendorp oostendorp@rullet.leidenuniv.nl
[Noot van Ben Salemans, redacteur Neder-L: Marc van Oostendorp is op 1 november 1997 in dienst getreden als bijzonder hoogleraar Interlinguïstiek en Esperanto bij de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.]
Laat een reactie achter