Nu de Nobelprijs voor de literatuur alweer aan Harry Mulisch voorbij is gegaan, doet zich de vraag voor in welk vak we hem een eredoctoraat moeten uitreiken. Mulisch’ nieuwste roman De procedure voegt twee nieuwe vakken toe aan het lijstje waarvoor Mulisch toch al in aanmerking kwam (scheikunde, filosofie, muziekwetenschap, politicologie): de informatiekunde en de taalwetenschap.
De informatiekunde eerst. Je kunt je afvragen waarom De procedure eigenlijk gedrukt is. De schrijver spreekt zijn lezer aan het begin in vertrouwen toe: jij en ik gaan samen op een speurtocht, want een ontdekking doe je met zijn tweeën. Tegelijkertijd maakt de verteller herhaaldelijk duidelijk dat hij zijn letters op zijn beeldscherm tovert. Hoeveel overtuigender zou het dan niet zijn als je als lezer diezelfde letters op datzelfde scherm zou kunnen lezen. Je zou je kunnen voorstellen dat de schrijver aan de ene kant van het glas zijn woorden plaatst en jij het aan de andere kant zat toe te kijken. De procedure zou daarom heel wat intiemer lezen van een beeldscherm dan van het afstandelijke papier: als je goed keek zag je de schrijver zitten.
Toch is dit alles geen technologische fictie, al maakt de hoofdpersoon zelfs eventjes gebruik van het Internet. De procedure is nog veel beter te lezen als een taalkundige roman. Zo hebben de drie delen van het boek titels die een studie over discourse analysis niet zouden misstaan: Het spreken, De zegsman en Het gesprek. Ook overigens staat het vol taalkundige beschouwingen, zij het van een soort waarover de gemiddelde student in de Inleiding Taalwetenschap niet vaak hoort.
Een centrale rol in Mulisch’ taalbeschouwing speelt bijvoorbeeld de letter. “Wanneer ik op een bepaald moment in mijn leven een bepaalde letter schrijf, bij voorbeeld drie woorden geleden de letter iin het woord schrijf, dan schrijf ik niet eenvoudig die letter, die jota met die tittel, ook niet eenvoudig de i van de diftong ij, maar toen ik die i schreef schreef ik de i van het woord schrijf“, enzovoort. Dat schrijven van letters wordt vervolgens aan van alles en nog wat geassocieerd: aan DNA-strengen, natuurlijk, maar vooral ook aan de bijbelinterpretatie waarin de wereld niet alleen geschapen is met letters, maar ook letterlijk alleen bestaat uit de letters van de bijbel. Omdat dat boek nu eenmaal in het Hebreeuws geschreven is, volgt hieruit dat de wereld alleen uit medeklinkers bestaat. (Het enige wat ik miste was een beschouwing over de equidistante letterafstanden in Genesis van Witztum, Rips en Rosenberg; de theorie waarop het immens populaire computerkabbalaboek The Bible Code gebaseerd is.)
Al die aandacht voor letters en voor het alfabet is onder taalkundigen zoals u weet (ja u, aan de andere kant van het beeldscherm) not done. Mulisch knoopt er bovendien nog een beschouwing aan vast over de verderfelijkheid van alle spellingveranderingen. In het Nederlands is het schier onmogelijk om iets tijdloos te zeggen: daarvoor verandert onze spelling te vaak. Ik durf de letterlijke passages hier niet te citeren, u mocht eens in verwarring komen en geloven dat ik denk wat Mulisch schrijft. Dan was ik snel taalkundige-af. Maar ik geloof wel dat de kabbala als moeder van de moderne taalwetenschap ondergewaardeerd is. En dat het schrift vandaag de dag ten onrechte een stiefkind van de taalwetenschap is. (‘Spelling is géén taal’. Jaja.)
Er worden overigens twee taalkundigen van vlees en bloed bij de naam genoemd in dit boek: Panini en Chomsky. Ook Frits Staal speelt nog een klein rolletje. Alle drie deze taalkundigen worden binnen twee bladzijden in het Californische deel van het boek afgehandeld. Panini wordt genoemd als de naam van een broodjeszaak. “‘Panini’ betekent hier overigens niet ‘broodjes’, zoals iedereen denkt, maar het is zoals hij [Masson, de figuur die sterk op Staal lijkt] mij vertelde, de naam van een vermaard indisch grammaticus uit de vijfde eeuw v. Chr.” Een pagina later wordt de modernere taalkundige genoemd: “Voor de deur staat mijn open witte Cadillac, die ik heb overgenomen van Noam Chomsky, de linguïst.”
Van alle zinnen in De procedure heeft deze laatste mij het meeste plezier bezorgd. Het verhaal speelt in 1994, toen Chomsky zesenzestig was. Ik stel mij voor hoe de oude Chomsky genoeg kreeg van dat almaar rondrijden in zijn Cadillac langs de Californische stranden, met zijn bruingebrande arm uit het open raampje, de radio hard op gouwe ouwen van de Beach Boys en zijn haren wapperend in de wind. Hij zal wel een mooi prijsje voor zijn auto hebben gemaakt toen hij met Mulisch’ microbioloog onderhandelde over de prijs, vlak voor hij terugvloog naar Boston om daar de laatste hand te leggen aan The minimalist program.
De Nobelprijs speelt overigens ook nog een rol in De procedure.Victor Werker, een van de hoofdfiguren, staat op het punt die prijs te krijgen voor zijn biologische werk, als hij vermoord wordt. Wat was het mooi geweest als Mulisch de prijs der prijzen had gekregen in het jaar dat hij een boek publiceerde over iemand die hem net niet kreeg. En wat is het jammer dat Werker geen eredoctoraten krijgt uitgereikt in dit boek.
Laat een reactie achter