De mensen – u weet wel, de man in de straat, lieden zoals u en ik, de doorsnee taalgebruiker, Jan met de pet, onze achterban, degenen voor wie wij het allemaal doen, de geïnteresseerde leek, het gewone volk, de belastingbetaler, de zwijgende meerderheid, onze informanten, de representatieve steekproef, mijn spreekwoordelijke oma, degenen op wie Rita Verdonk zich richt, en de kijkers thuis – interesseren die zich eigenlijk voor taal? Ik durf er niets over te zeggen. Zeker niet sinds 14 februari van dit jaar.
In november vierde het Genootschap Onze Taal zijn 75-jarig bestaan, en ze vroegen mij om iets te vertellen over uitspraakveranderingen. Ik besloot me te laten inspireren door het werk van Jonathan Harrington, een foneticus die uitspraakveranderingen in de kersttoespraken van Koningin Elisabeth heeft onderzocht. Die kersttoespraken zijn prachtig materiaal als je wilt laten zien hoe de spraak van een individu zich in de loop van de tijd ontwikkelt. Het is heel moeilijk om op een andere manier een individu bereid te vinden om decennia lang ieder jaar op hetzelfde moment min of meer dezelfde tekst uit te spreken. Dat had Harrington in zijn onderzoek heel mooi laten zien, en zoiets leek me ook wel uitvoerbaar voor koningin Beatrix.
Het blijkt nog niet gemakkelijk te zijn om alle opnames bij elkaar te krijgen. Beeld en Geluid, de afdeling die het archief van de publieke omroep beheert, is een onneembare vesting, waar iedereen voortdurend ziek is, of met vakantie, of net ontslag heeft genomen. Maar toen ik na vele maanden eindelijk de opnamen bij elkaar geschraapt had, hoorde ik dat er in ieder geval met de r in coda-positie duidelijk waarneembaar iets gebeurd is. Waar je Beatrix’ uitspraak in 1982 nog kon uitschrijven als waarde en geboorte, zegt ze de laatste jaren iets wat je beter kunt weergeven als waahde, geboohte. De r is geworden tot een sjwa-achtige klank, die bovendien in de loop van de jaren korter wordt.
Dat vertelde ik tijdens dat congres, en ik schreef het vervolgens ook op, zodat Onze Taal het kon afdrukken in het congresnummer van het tijdschrift.De redactie stuurde op 14 februari een persbericht uit, en vervolgens werd ik anderhalve dag lang het middelpunt van een storm van aandacht. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt, zelfs toen ik hoogleraar Esperanto werd niet. Geen moment stond de telefoon stil.
Hoe werkt zoiets? Als ik niet de koningin had genomen, maar zevenentwintig jaar lang mijn moeder had opgenomen, was dat veel edeler werk geweest, maar was al die aandacht niet gekomen, dat is duidelijk. Belangrijk was in ieder geval dat het ANP en NOS Teletekst het bericht allebei snel overnamen. De eerste telefoontjes kwamen binnen een paar minuten binnen – waarbij dan nog moet worden gezegd dat de meeste journalisten een omweg moesten maken, omdat ze eerst naar de redactie van Onze Taal moesten bellen om mijn telefoonnummer te krijgen.
De redacties van RTL Nieuws en RTL Boulevard meldden zich als eersten, en stuurden allebei een filmploeg om me in de leeszaal van het Meertens Instituut te filmen terwijl ik zogenaamd in het WNT opzocht wat griesmeelpap betekent, want dat is nu eenmaal het dagelijks werk van de taalwetenschapper. Maar ondertussen meldden zich ook alle landelijke kranten. De royalty-verslaggever van De Telegraaf schreef een stukje voor ‘de drie’ over hoe raar de koningin eigenlijk praat, een verslaggever van de Volkskrant vroeg me of dit eigenlijk wel nieuws was, en de redactie van de TROS Nieuwsshow wilde me wel op zaterdagochtend in de studio hebben, op voorwaarde dat ik geen andere grote interviews deed voor Radio 1.
Tamelijk bizar blijkt ook het systeem van ‘quotes’ te werken van het radionieuwsbulletin. In de grotere radiojournaals van de publieke omroep hoor je af en toe iemand – een deskundige of een betrokkene – een zin zeggen als onderbreking van de nieuwslezer. Ik weet nu hoe dat werkt. Je wordt opgebeld door iemand die zegt dat ze voor het radionieuws werkt, dat ze het persbericht gezien heeft, en dat ze nu een quote wil opnemen. Als je zegt dat dit goed is, zegt ze dat ze je nu in de computer doet, en daarna hoor je een halve minuut alleen gekraak. Opeens roept de dame van heel ver weg snauwen dat je nu iets mag zeggen. Wat je dan in verwarring roept, wordt als quote in het nieuws gemonteerd. Je naam wordt er niet bij genoemd, je wordt alleen aangeduid als ‘De Onderzoeker’, ongeveer zoals men in de middeleeuwen naar Aristoteles verwees als Philosophus.
En na anderhalve dag is het allemaal voorbij, de nieuwswaarde van de rare r van de koningin is kennelijk zo groot dat de berichtgeving niet een dag kan wachten. De enige redactie die me een week later nog wilden interviewen, was de Nederlandstalige afdeling van een commerciële zender in Australië.
Wat kunnen we hier nu uit leren? De bedoeling van zo’n actie is natuurlijk om de taalkunde onder de aandacht te brengen van de mensen. Maar lukt dat ook? Ik weet het niet helemaal zeker. Er zijn in ieder geval een paar heel slechte stukken verschenen: het bericht over de rare uitspraak van Beatrix in De Telegraaf heeft waarschijnlijk geen enkel positief effect gehad, en die journalist had ik achteraf beter niet te woord kunnen staan. Maar het rare is dat je zulke dingen nauwelijks vantevoren kunt voorspellen. Heel moeizame gesprekken leveren soms heel inzichtelijke stukjes in de krant op, terwijl heel begripvolle interviewers achteraf alleen naar de sensatie bleken te vissen. Er zijn in ieder geval een paar interviews geweest waarover ik tevreden was, waar ik iets serieus kon vertellen, terwijl de interviewer het ook even over de koningin mocht hebben. Of Beatrix er ook zo over denkt, weet ik niet, maar als ik op deze manier één scholier aan de radio ervan heb overtuigd dat je in het leven ook taalkundige kunt worden, ben ik tevreden.
Marc van Oostendorp
Laat een reactie achter