Afgelopen woensdag ontving ik van een bevriende mogendheid uit Utrecht – wier naam ik in een eerdere versie van dit stukje om reden van discretie verzwegen had, maar het is Ingrid Biesheuvel – een e-mail met daarin de vraag of ik op de hoogte was van een fragment van een onbekende Middelnederlandse ridderroman in de universiteitsbibliotheek van Leuven. Als u mij maar een beetje kent dan weet u dat ik hierop reageer als door de spreekwoordelijke wesp gestoken. Niet dat ik behoor tot diegenen die ervan dromen Willems Madoc op te graven, al zou ik voor zo’n vondst mijn gerenoveerde neus niet ophalen.
In de vorige eeuw pakte je de telefoon en liet je je doorverbinden totdat je iemand aan de lijn kreeg die van de hoed en de rand wist. Daarna nam je de trein, en aangekomen op de plaats van bestemming moest je eerst naar een loket voor een bibliotheekkaart. Met die kaart ging je naar het handschriftenkabinet, waar dan net een twee uur durende lunchpauze ingegaan was. Normaal gesproken duurde het dan nog een klein kwartier voordat alles en iedereen weer in vol bedrijf was en het fragment uit het magazijn gehaald was en op tafel gedeponeerd. Meestal had je meer tijd nodig om in drievoud formulieren in te vullen voor het bestellen van foto’s, die pas maanden later bezorgd zouden worden, dan met het daadwerkelijk bekijken, meten en beschrijven van dat fragment. De rest van de middag besteedde je aan doet er niet toe wat, want voor de beginnende wetenschapper was het een absolute doodzonde om aangevraagde boeken sneller terug te geven dan de beambte erover deed om die uit het magazijn te halen en weer terug te brengen. Wie dat deed, zou bij een volgend bezoek vervelend lang op zijn aanvragen moeten wachten …
Vandaag de dag gaat dat gelukkig heel anders. Je bezoekt een website, zoekt onder medewerkers, vindt een e-mail adres en tot je vreugdevolle verbazing ontvang je enkele minuten na middernacht een real time e-mail uit Leuven. Leve de nachtmens! De middag daarop al heb je van de bibliothecaresse de toezegging gekregen dat zij het fragment zal (laten) scannen en mailen. Op mijn verzoek naar mijn huis-adres. De universitaire inbox is te krap bemeten voor digitale foto’s in hoge resolutie.
Maar nu de toekomst. Want hoewel ik mij realiseer dat ik kroonprinselijk behandeld ben, het kan nóg mooier.
Als het aan mij ligt, creëert elke grote bibliotheek een hoekje op haar website dat als naam krijgt: De Digitale Knekelput. Tijdens het restaureren van banden en handschriften worden regelmatig fragmenten van andere handschriften gevonden of losgemaakt, die door middeleeuwse boekbinders gebruikt zijn als schutblad, bandversteviging of om de kwetsbaar geachte papieren katernen tegen het insnijden van het bindtouw te beschermen. Die fragmenten worden vaak in een doos of kist, de knekelput geheten, gedeponeerd en daarin bewaard totdat iemand als Hans Kienhorst langs komt om die fragmenten te bekijken, te beschrijven en indien mogelijk te identificeren.
Mijn droom is dat bibliotheken niet wachten totdat Hans Kienhorst tijd en gelegenheid heeft om zijn ronde te doen, maar een link naar een goede scan van die fragmenten op hun website zetten en geïnteresseerden middels hun nieuwsbrief informeren dat er weer een fragment gevonden is. Dan kan Hans Kienhorst zijn De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek – een gedigitaliseerde versie is dringend gewenst – actualiseren, en kan ik de eigennamen opnemen in het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten. Als het fragment beschreven, geëditeerd en indien mogelijk geïdentificeerd is, kan de bibliotheek het fragment (opnieuw) catalogiseren en wachten wij op het volgende fragment dat uit de band springt.
Als nu alle Europese bibliotheken die een knekelput hebben met elkaar zouden afspreken op deze manier de deksel daarvan te lichten en niet geïdentificeerde fragmenten op deze manier onder de ogen van onderzoekers te brengen, wie weet wat er dan te ontdekken valt?
Links en literatuur:
Hans Kienhorst, De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek: een codicologische beschrijving. 2 dln. Deventer 1988.
Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Tekten.
Naschrift:
De Leuvense nachtbraker stuurde mij een paar dagen later een scan van een brochure, die hij in 2000 gepubliceerd had naar aanleiding van een tentoostelling: Chris Coppens, 10 maal 10 voor taal. Op pagina 9 wordt het fragment als nommer 2 beschreven, en er staat een foto bij, die ik digitaal gereanimeerd heb en die u kunt zien door op deze link te klikken. U kunt dan zien dat het gaat om de bovenkant van (vermoedelijk de verso-zijde van) een bladzijde van een standaard tweekolommig handschrift, dat zal dateren uit het laatste kwart van de veertiende eeuw. De tekst luidt:
Salic bliuen ongehangen
Ende gine sult mi niet ontgangen[…]
Des hadden si wonder groot
Entie coninginne al bloot
De tekst lijkt Vlaams.
Vrijwel zeker is deze kant van het fragment afgebeeld, omdat de andere kant nog meer te lijden heeft gehad. Over een week of twee hoop ik daarvan een scan te ontvangen. Misschien staat daar een eigennaam in, die het mij mogelijk maakt de tekst te identificeren. Maar daar reken ik niet op. In dat geval zou iemand zeker en vast al eerder ruchtbaarheid aan dit fragment gegeven hebben. Dat de coninginne “al bloot” is, betekent overigens niet wat u denkt. “ongehangen” doet heel in de verte denken aan de fragmentarisch overgeleverde Borchgrave van Couchi, die nogal afwijkt van de Franse brontekst en zich daarom lastig laat vergelijken.
Hans Kienhorst deelde mij telefonisch mee, dat hij de hand van deze kopiist niet herkende en dat hij niet voorkomt in zijn repertorium. Kenmerkend voor de hand van de kopiist vond hij de verschrompelde letter ‘g’.
Mogelijk is dit fragment alles dat overbleef van een complete ridderroman. Wisten wij uit welke band en uit welk atelier dit fragment afkomstig is dan zou er gericht gezocht kunnen worden naar andere boekbanden, waarin mogelijk ook fragmenten van dezelfde onbekende ridderroman verwerkt zijn. Volgens Hans Kienhorst zijn er (veel) meer van dit soort snippers die niet gecatalogiseerd in dozen bewaard worden. Voor de dag ermee!
Naschrift 2:
Van Amand Berteloot ontving ik de suggestie dat het mogelijk een fragment van Ogier van Denemarken zou kunnen zijn.
Dat is zeker niet onmogelijk. In het begin van de roman, Ogiers kindsheid, wil koning Karel de jonge Ogier, die als gijzelaar aan Karels hof verblijft, laten ophangen omdat Ogiers vader, koning Godfried van Denemarken, zeven boden van Karel verminkt heeft en Karel zelf met de dood bedreigd. Op verzoek van hertog Namels van Bavier pleit de koningin bij Karel voor het leven van Ogier. Van de Middelnederlandse vertaling / bewerking van Les enfances Ogier is geen compleet handschrift overgeleverd, enkel wat fragmenten. Zie hiervoor het repertorium van Hans Kienhorst. Maar Ogier van Denemarken is wél bewaard gebleven in een vijftiende-eeuwse Duitse ‘Umdichtung’: Ogier von Dänemark. Ik heb tevergeefs gezocht naar een overeenkomstige passage. Maar als het inderdaad een fragment uit Ogier van Denemarken is, dan gaat het om een passage uit het begin van de roman.
Van die Duitse Umdichtung bestaat een recente editie: Ogier von Dänemark. Nach der Heidelberger Handschrift Cpg 363 hrsg. von Hilkert Weddige in Verbindung mit Theo J.A. Broers und Hans van Dijk. Berlin 2002. Deutsche Texte des Mittelalters, Bd. 83. Deze editie toont onbedoeld aan dat een grondige kennis van het Middelnederlands nodig is om de duistere passages in die Umdichtung te kunnen begrijpen.
Naschrift 3:
Vandaag, woensdag 15 juni ontving ik van An smets (Tabularium, Centrale Bibliotheek, K.U. Leuven) scans van de recto- en verso-zijde van het Fragment 598, want zo luidt de officiële signatuur en bewaarplaats van deze raadselachtige snipper. Ook de andere kant van het fragment bevat geen eigennamen noch tekst die met behulp van de CD-ROM Middelnederlands kan worden geïdentificeerd. Wel weet ik nu iets meer over de voorkeurspelling van de kopiist. Zo ben ik een nieuwe kandidaat op het spoor gekomen: een tekst die ooit als titel Geraert van Viane meekreeg. Het fragment telt nog geen 200 regels en op basis van de eigennamen zou ik als held en naamgever Aymeriin van Beaulant gekozen hebben. Hoe klein het fragment ook is, alle gegevens die het Leuvense fragment bevat komen ook ter sprake in dit fragment. Helaas is er geen overeenstemming in handschrift: het Geraert van Viane-fragment maakte ooit deel uit van een éénkolommer, het Leuvense fragment is afkomstig uit een handschrift met twee tekstkolommen. Een definitieve beschrijving zal ter plekke moeten plaatsvinden. Daar is autopsie voor nodig.
Dit is leesbaar:
Ende daer toe goenen wiin [?ra]
Si ghingen metten bliden siin
[…]Voer den coninc siin ghegaen [?rb]
die hertoge knielde vele saen
[…]Salic bliuen ongehangen [?va]
Ende gine sult mi niet ontgangen
[…]Des hadden si wonder groot [?vb]
Entie coninginne al bloot
[…]
Link en literatuur:
Geraert van Viane in: Middelnederlandsche epische fragmenten, met aanteekeningen, door G. Kalff. Groningen 1886, p. 153-158.
Laat een reactie achter