Je vindt bijna nooit waar je gericht naar zoekt, maar al zoekend vind je vaak iets waar je óók naar zocht. Treffender laat zich het leven van een onderzoeker moeilijk typeren.
Afgelopen week overkwam het mij weer.
Nadat ik via An Smets (Tabularium, Centrale Bibliotheek, KU Leuven) scans ontvangen had van het “Fragment van een onbekende ridderroman” – waarover ik eerder schreef in Een digitale knekelput – kon ik nu ook de andere kant van Fragment 598 bekijken. Geen eigennaam te bekennen. Had ik ook niet verwacht. In dat geval zou iemand anders al veel eerder dit fragment geïdentificeerd hebben.
Na het invoeren van woorden en woordcombinaties in het zoekscherm van de CD-ROM Middelnederlands – wat zouden wij zonder moeten?! – vond ik ‘enige’ overeenkomsten in een fragment van een Karel-roman die Gerrit Kalff uitgaf in zijn Middelnederlandsche epische fragmenten als ‘Geraert van Viane’. De UBA UvA had in een of ander magazijn een editie van Girart de Vienne van Bertrand de Bar-sur-Aube op de plank staan en een halve dag later kon ik dat boek ophalen bij de balie P.C. Hoofthuis. Ter zijde: binnen de UvA is de UBA m.i. verreweg de best functionerende instantie. Al in de trein op weg naar huis begonnen met lezen.
Nu weet ik ook wel dat de Romanistiek is uitgevonden door Duitsers, maar toen de Fransen zich er zelf mee gingen bemoeien en onder andere de Société des anciens textes francais oprichtten, namen zij een aantal gelukkige beslissingen voor hun edities, waaronder een ‘Analyse du poème’, een samenvatting van de tekst, en een ‘Table des noms propres’, een index op de in de tekst voorkomende eigennamen. Dat maakt het voor onderzoekers mogelijk om in een betrekkelijk korte tijd een goede indruk van (de inhoud van) een tekst te krijgen.
In de ‘Analyse du poème’ vond ik een paar passages die ik graag in detail wil lezen, maar geen ‘bingo!’. Dat gevoel had ik wel bij het doorlezen van de ‘Table des noms propres’.
U moet weten dat één van mijn drijfveren om in 1993 ‘ja’ te zeggen op het aanbod van het P.J. meertens Instituut KNAW om een ‘woordenboek’ op literaire Middelnederlandse epische eigennamen te coördineren de opgelaaide discussie rond de ‘Abele Spelen’ was, die volgde op het verschijnen van de Esmoreit-editie van Ton Duinhoven (1979) en een recensie daarop van de hand van Herman Pleij in Spektator (1980-1981), p. 299-339: ‘Over de betekenis van middelnederlandse teksten’. Intuïtief kon ik mij moeilijk voorstellen dat “Esmoreit” een verlezing was van “es Moyses”. Dankzij mijn bijvak Oudfrans had ik kennis gemaakt met een fractie van de bewaard gebleven middeleeuwse Franse literatuur en ik meende mij te herinneren dat ik daar de naam ‘Esmoreit’ was tegengekomen, alleen in welke tekst(en) ook al weer… Dit in combinatie met de eigennamen in het tweede, navertelde deel van de Ferguut – waar kwamen die vandaan? – was ruim voldoende om het Meertens-aanbod met beide handen aan te nemen. Ik heb er nooit spijt van gehad – integendeel – al is het allemaal heel anders gelopen dan destijds de bedoeling was.
Al weer een jaar of wat geleden werd ik uitgenodigd voor een NLCM-werkgroep middeleeuws toneel. Ik heb van die gelegenheid gebruik gemaakt om mijn tot dan toe vergaarde kennis over Middelnederlandse eigennamen samen te ballen in een artikel over de eigennamen, en de herkomst daarvan, in de ‘Abele Spelen’. En passant heb ik betoogd dat de ‘Abele spelen’ geen gedramatiseerde ridderromans waren – er heeft dus nooit een *Roman van Esmoreit bestaan – maar dat de auteur als een spreeuw verhaalelementen uit contemporaine romans gepikt had, de personages in die verhaalelementen van eigennamen voorzien had die hij weer uit andere contemporaine romans had gepikt had, en dat hij van die verhaalelementen weer nieuwe verhalen had gemaakt, die uitzonderlijk zijn in hun verwachtingshorizon doorbrekend verhaalverloop.
Sindsdien heb ik mijn ogen open gehouden, omdat ik er niet in geslaagd was om alle eigennamen te identificeren: Waar lag Abilant, waar lag Rawast? Toen wij in 1993 van acquit gingen ‘moesten’ wij het doen met papieren naslagwerken als Moisan voor het chanson de geste, West voor de Arturromans, Flûtre en Langlois voor als Moisan en West ons in de steek lieten, Graesse voor de Latijnse namen, Andrees Allgemeiner Handatlas, Droysens Allgemeiner Historischer Handatlas en de Time-Life atlas van de bijbel om de belangrijkste te noemen.
In de daaropvolgende jaren ging het Internet langzaam maar zeker een steeds belangrijker rol spelen, al was het maar om na te gaan of een in de bron verminkte naam überhaupt bestaan had. Veel familienamen zijn plaatsnamen, en het is merkwaardig om te zien hoeveel ‘middeleeuwse’ namen teruggevonden kunnen worden op genealogische pagina’s.
Eén voorbeeld: In de wereld van het Oudfranse chanson de geste loopt ene Jehan de Lanson rond. Maar niemand weet waar hij vandaan komt of waar Lanson ligt of lag. Lanson is van de aardbodem verdwenen, maar de naam bleef voortleven in de Franse burgelijke stand. In een veertiende-eeuws fragment van een Middelnederlandse bewerking van één of meerdere teksten uit de cyclus van Monglane, waartoe ook Girart de Vienne behoort, komt het toponiem “Lansoen” voor. Helaas, bij gebrek aan context is er geen enkele vingerwijzing waar dat Lansoen gezocht moet en gevonden zou kunnen worden. Dankzij Internet kwam ik erachter dat de naam Lanson voortleeft in een chique champagnehuis. Met hulp van collega Jelle Koopmans een hoofse e-mail naar dat champagnehuis verstuurd met de vraag of zij misschien wisten wat de herkomst en de betekenis was van de familienaam Lanson? Keurige e-mail terug ontvangen: dat zij geen idee hadden wat de herkomst was van de naam die hun grand-grand-grand-père aan dit door hem gestichte champagnehuis gegeven had.
In de wereld van het Oudfranse chanson de geste is Abilant / Abilande een goede bekende, alleen niemand weet waar het ligt. Ergens in de buurt van Syrie? Of toch Noord-Afrika? de naam riekt naar een sprekende naam: (h)abilis lande: mooi land. Je hebt in het Oudfrans ook Beaulande, dat met Nice geïdentificeerd wordt. In De bello judaeico van Flavius Josephus stuitte ik op Abila, dat ook genoemd wordt in het Nieuwe Testament. Is de hoofdstad van het ‘koninkrijk’ Abilene (Lucas 3: 1). Abilene is ook een plaatsje in Texas – kun je met Google Streetview doorheen wandelen – en de titel van een country hit van George Hamilton IV – te horen op YouTube. Lekker nummer voor beginnende gitaristen. Abila is een strategisch belangrijke stad gelegen aan de oude Romeinse weg van Damascus naar Heliopolis alias Baalbek.
Verwarrend echter is dat de Saraceense koning van Abilant geen gewone naam draagt maar een toenaam: Rouge Lion. Wie heet er nu Rode Leeuw? Ik kan niets anders bedenken dan dat men niet weet hoe hij heet, maar dat men wel weet dat deze Saraceense koning van Abilant als wapenteken op zijn schild een rode leeuw voert. Ik zal niet durven beweren dat u hier op deze miniatuur, afkomstig uit het ‘Haagse’ Spiegel historiael-handschrift KB Den Haag Akad. XX, Rouge Lion ziet afgebeeld. Het is een scène uit de slag bij Roncesvalles. Maar ik denk wel dat wij hem ons zo met middeleeuwse ogen moeten voorstellen.
Om een lang verhaal kort te maken, in Girart de Vienne vond ik voor het eerst een concrete duiding waar Abilant gezocht moest worden (r. 170-173):
Por ce perdirent li Juïf mescreant
dedanz Esgipte es deserz d’Abilant,
ou nostre Sires les garda proprement,
et de la maine les reput longuement.
Volgens Bertrand de Bar-sur-Aube ligt Abilant in de Sinaï woestijn, en wel daar waar de Joden na hun vlucht uit Egypte manna ontvingen.
Natuurlijk moeten u en ik dit met een korrel zout nemen, omdat wij niet weten over welke (actieve dan wel passieve) geografische kennis Bertrand de Bar-sur-Aube beschikte, wiens leven eind twaalfde eeuw-begin dertiende eeuw gedateerd wordt en die zichzelf in het begin van Girart de Vienne een clerc noemt, wat erop zou duiden dat hij een geschoold man was. Had hij een pelgrimage c.q. kruistocht naar het Heilig Land gemaakt? Had hij het Catharina klooster in de Sinaï woestijn bezocht en was hij zo aan zijn kennis gekomen?
Momenteel lees ik Le Recoeil des Histoires de Troyes van Raoul Lefèvre. Een bijzonder boek. Daar vind je dingen in…
Links en Literatuur:
Het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (REMLT) is vrij raadpleegbaar. Zie de inleiding voor de genoemde naslagwerken.
Willem Kuiper, ‘Oorsprong, betekenis en functie van de eigennamen in de abele spelen Esmoreit, Gloriant en Lanseloet van Denemerken‘, in: Hans van Dijk & Bart Ramakers [e.a.], Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen. Amsterdam 2001, p. 98-110, 327-332. [OCR toegepast]
Girart de Vienne par Bertrand de Bar-sur-Aube. Publié par Wolfgang van Emden. Paris 1977. SATF.
Naschrift:
In de Middelfranse prozaroman Valentin et Orson, gedrukt in 1489 door Jacques Maillet te Lyon – aan een kritische editie waarvan ik samen met mijn romanistieke collega Jelle Koopmans werk – kwam ik vanmiddag Abillant als antroponiem tegen. Abillant is een Saraceen en een broer van de koning van Morienne. In de Listoire de Valentin et Orson van Yves Girardon, gedrukt te Troyes in of (kort) na 1656, heet hij Arbillon en is hij de zoon van de koning van Morienne. Abillant wordt door de Verd Chevalier, de Groene Ridder, gedood tijdens een uitval vanuit het door de Saracenen belegerde en bijna uitgehongerde Constantinoble.
Dat een antroponiem als toponiem gebruikt wordt en andersom komt wel vaker voor, het meest bekende voorbeeld in de Middelnederlandse letterkunde is Baldarijs, dat in de Esmoreit een Saraceense stad is, maar in de (Historie van) Malegijs de naam van een tovenaar: Baldarijs van Roecefloer.
In het geval van Abillant als persoonsnaam kan de verklaring zijn dat hij de naam van zijn land of stad als strijdkreet gebruikte, waarna de naam op hemzelf overging.
Laat een reactie achter