Door Peter-Arno Coppen
Het taalgebruik op de website GeenStijl is een hachelijk onderzoeksobject. Doordat het opzettelijk afwijkt van de gevestigde orde loopt elke analyse het risico op een reactie. En dan bedoel ik niet zozeer commentaar, maar de reactie dat de taalgebruikers hun taal bewust gaan veranderen om de analyse te frustreren. Je moet dus snel zijn: blootleggen, ontleden, duiden en wegwezen. Als je te lang blijft staan, klopt het niet meer.
De taalblogger die zich “Taaldokter” noemt, signaleert op zijn website (hier en hier) een opmerkelijke constructie die ook wel op andere fora (en twitter) voorkomt: de tussen sterretjes geplaatste ” regie-aanwijzingachtige beschrijvingen van wat de schrijver denkt of doet.” Deze nemen twee vormen aan: de traditionele vorm, met de persoonsvorm in de derde persoon en het onderwerp weggelaten (*veegt voorhoofd af en zegt phew….*), en een nieuwe vorm, waarin de persoonsvorm achteraan, of althans in een bijzinsachtige volgorde (*Alufolie afrolt *) in achterpositie staat.
De Taaldokter leidt de nieuwe vorm af uit een bijzin, waarbij de inbedding van de bijzin, het voegwoord én het onderwerp is weggelaten: [Jan, die meedeelt / zegt / laat weten dat hij] *er het zijne van denkt*. Hij verwerpt de suggestie van een reageerder dat het eenvoudigweg alleen de bijvoeglijke bijzin is waaruit het betrekkelijk voornaamwoord is weggelaten: [die] er het zijne van denkt, onder de argumentatie dat de andere constructie (die ouder en frequenter zou zijn) de hoofdzinsvolgorde heeft en een soort directe rede is ([Jan] denkt er het zijne van). En omdat het onaannemelijk is om die constructie te analyseren met weggelaten die ([Jan die] denkt er het zijne van) is dat in de nieuwe constructie ook niet het geval. Maar ja, zo merkt de Taaldokter op, “het blijft psycholinguïstisch hineininterpretieren.”
Dat klopt natuurlijk wel een beetje: analyse is altijd in zekere zin speculatief, maar toch lijkt me dat je wel criteria zou kunnen verzinnen op grond waarvan je de ene analyse beter dan de andere vindt. Volgens mij zijn er drie lijnen waarlangs je kunt denken: ten eerste kun je proberen de afwijkende taalvorm (met persoonsvorm achteraan) af te leiden uit de dichtstbijzijnde “normale” zin (dat is wat beide analyses doen). Ten tweede kun je hem proberen af te leiden uit zijn voorganger (dat is de grond waarop de Taaldokter de tweede analyse probeert te verwerpen), en ten derde kun je hem proberen af te leiden uit de manier waarop zinnen opgebouwd worden. Maar eerst moet je natuurlijk de feiten op een rijtje hebben.
Wat zijn die feiten? Om daar achter te komen heb ik de laatste vier logs op GeenStijl doorgespit op de sterretjesconstructies. Op ongeveer 1200 reacties vind ik dan 37 van dergelijke constructies. 10 daarvan bevatten de traditionele volgorde, met persoonsvorm vooraan (een zelfs met onderwerp ik, en een met persoonsvorm in de eerste persoon). 25 hebben de nieuwe vorm, met persoonsvorm (ergens) achteraan. Het klopt dus niet dat de traditionele vorm frequenter is: de nieuwe vorm overheerst.
Waar staat de persoonsvorm in die nieuwe constructie? Op de positie waar hij in de bijzin staat, dat is waar. Maar er zijn beperkingen. Als de persoonsvorm in een werkwoordelijke groep staat, komt hij altijd aan het einde van die groep. Het is dus *Russische wapengeschiedenis bestuderen gaat* en nooit *Russische wapengeschiedenis gaat bestuderen*, hoewel ook dat een prima bijzinsvolgorde zou zijn. Het is dus niet zomaar een bijzinsvolgorde.
Een volgend opmerkelijk kenmerk is dat die persoonsvorm vaak een hulpwerkwoord is (gaan, zijn, doen). 15 van de 25 keer, om precies te zijn. En daarvan vallen vooral de gevallen op met het overbodige hulpwerkwoord doen: *snel andere bril opzetten doet.*
Hoe moet je dit nu analyseren? Je kunt natuurlijk afleiden vanuit bestaande zinnen, zoals Taaldokter en zijn reageerder doen, maar die afleiding zou min of meer onafhankelijk gemotiveerd moeten zijn. Dat wil zeggen: de stappen die je neemt zouden ook in andere constructies voor moeten komen. Als je bijvoorbeeld weglatingen voorstelt die alleen maar in deze constructie optreden, wordt je analyse onwaarschijnlijker. Dan kan alles.
Maar je hoeft niet te analyseren vanuit grammaticale zinnen, want het is niet gezegd dat het zo werkt. Je zou, zoals gesuggereerd in de tweede manier van denken die ik boven noemde, ook vanuit de “oude” constructie kunnen redeneren. Dat is de constructie waarin het onderwerp, of liever het eerste zinsdeel, is weggelaten: *[spreker] brusht schouders af* Die weglating van het eerste zinsdeel is een normale spreektaalconstructie (“topic drop” heet dat, het je ziet het ook in zinnen als Ben even weg of Heb ik al gedaan).
Vanuit die oude constructie kun je op twee manieren in de nieuwe terechtkomen: je verplaatst de persoonsvorm naar de achterpositie, of je verplaatst de rest van de zin (of althans alles tot en met de werkwoordelijke groep) naar de beginpositie). Het eerste is onwaarschijnlijk, want van een dergelijke operatie bestaan elders in de taal geen voorbeelden. Het tweede zou een “normale” vooropplaatsing kunnen zijn. Vanuit *brusht schouders af* krijg je dan, door schouders af naar voren te plaatsen, *schouders af brusht*. Je zou kunnen tegenwerpen dat schouders af geen woordgroep is, maar in zekere zin is het dat natuurlijk wel. De zin wordt opgebouwd vanuit het werkwoord afbrushen met voorwerp schouders, waaruit de woordgroep schouders afbrushen ontstaat. Van daaruit wordt de persoonsvorm vooraan de zin gezet, waardoor de woordgroep [schouders af …] overblijft. Vanuit die analyse wordt het begrijpelijk dat zich een voorkeur ontwikkelt voor de constructie met hulpwerkwoord (schouders afbrushen doet), omdat daarin de woordgroep schouders afbrushen duidelijker te zien is.
Die vooropplaatsingsanalyse is beter dan de afleiding vanuit de bijzinsvolgorde, want hij verklaart waarom de persoonsvorm in de werkwoordelijke groep altijd achteraan staat: in feite staat hij op de tweede plaats van de zin, en de rest van de werkwoorden is ervóór gezet. Daarom komt *Russische wapengeschiedenis gaat bestuderen* nooit voor.
Toch lijkt me dit niet het hele verhaal. Ik denk dat hier ook sprake is van een algemenere taalstrategie die ook op andere plaatsen in de GeenStijlgrammatica optreedt: die van de ingewikkelde vereenvoudiging (de complexe simplificatie): er wordt gekozen voor een vereenvoudigde constructie, maar die wordt opzettelijk ingewikkeld ingevuld. Je ziet het ook bij de eau-spelling van de o (heaumeau en deaud), en in het veelvuldig gebruik van het hulpwerkwoord doen (dat niet beperkt is tot deze constructie).
Dat overbodige hulpwerkwoord doen komt in het Nederlands op twee plaatsen voor in vereenvoudigd taalgebruik: in taal van volwassenen tegen kinderen, en in de weergave van mensen die het Nederlands niet beheersen (Klukkluk pijlen schieten doet). Meestal in de vorm van het hele werkwoord, maar de vereenvoudiging wordt hier dus ingewikkelder gemaakt. Ook het spreken in bijzinsvolgorde hoort tot die tweede categorie (Witte Veder niet begrijpen, Wat Arendsoog doen?).
Hoe ziet die vereenvoudiging er dan uit? Wel, de werkwoordelijke groep blijft in stand, de persoonsvorm wordt daaraan toegevoegd, waardoor de werkwoordelijke groep (met voorwerpen en bepalingen) een soort voorwerp bij die persoonsvorm wordt ([straks voetbal kijken] gaat) .
Het lijkt me dat de nieuwe constructie een combinatie van die twee is. Vooropplaatsing van de uitgebreide werkwoordelijke groep, met voorkeur voor hulpwerkwoordconstructie, waardoor het effect ontstaat van een vereenvoudiging waarin de groep het voorwerp bij de persoonsvorm is.
Wat is het effect van die ingewikkelde vereenvoudiging? Het vergroot op de een of andere manier de afstand met de lezer. De spreker (schrijver) zakt door de knieën en spreekt op zijn hurken de ander aan, maar doet dat zo dat duidelijk is dat hij dat opzettelijk doet. De lezer die de taal uitstekend beheerst moet dit als enigszins irritant ervaren: hij wordt op de hurken, maar toch uit de hoogte toegesproken.
Het past uitstekend in het enigszins treiterige, zuigende taalgebruik van GeenStijl. De lezer wordt een beetje geprikkeld, uit zijn tent gelokt, niet alleen door de inhoud van wat er gezegd wordt, maar ook door de gekozen taalvorm. Jij begrijpen? Anders mij het nog eens uitleggen doet.
Laat een reactie achter