In de Russische Nationale Bibliotheek te Sint Petersburg wordt een boek bewaard dat in 1657 te Amsterdam gedrukt werd door Jan Jacobszoon Bouman, “boeckverkooper op ’t Water inde Lelye onder de Doornen.” Dat moet geweest zijn waar nu de rondvaartboten in het Damrak aangemeerd liggen. In de schitterende online versie van Sub Rosa, “Het naslagwerk zoals het behoort te zijn!” kunt u zich een indruk vormen van wat Jan Jacobszoon tussen ca. 1644 en ca. 1671 allemaal gedrukt en herdrukt heeft. Daar zitten, althans voor mij, opmerkelijk genoeg ook van oorsprong middeleeuwse teksten tussen:
– Een Schoone historie van den edelen Jan van Parys (1658)
– De wonderlijcke Reyse Van Ian Mandevyl [1659]
– Die Evangelien Van den Spinrocken (1662)
– Een schoone historie, van Margareta van Limburgh (1662)
Het boek dat ik bedoel staat hier (nog) niet bij:
Een schone Ende wonderlijcke Historie van Ualentijn ende Oursson / de twee edele vrome Ridders / Sonen vanden Mogenden Keyser van Griecken / ende Neven vanden Edelen Koningh Pepijn / doen ter tijt Koningh van Vranckrijck : Uyt de Francoysche in onse Neder-lantsche sprake over-geset : Van nieus oversien ende verbetert.
Zie hier een pdf van de titelpagina.
De Historie van Valentijn ende Oursson is een lijvig boek in 12 katernen A-M van 8 dubbelbladen, gedrukt in groot quarto met op elke bladzijde twee dichtbedrukte kolommen en af en toe, vooral achterin het boek, een min of meer toepasselijke houtsnede. Het boek bevat nauwelijks wit en geen paginering.
Hoe Bouman aan zijn kopij kwam, zal ik wel nooit te weten komen, maar ik ga ervan uit dat hij een bestaande druk herdrukte. Valentijn ende Oursson zal, naar ik veronderstel, omstreeks 1515 vertaald zijn door een anonymus, naar ik vermoed in opdracht van of in samenwerking met Jan I van Ghelen, boekdrukker te Antwerpen. De oudst bekende vermelding van een Valentijn ende Oursson druk is te vinden in de inventaris van een Kortrijkse boekverkoper, opgesteld in 1569, die een exemplaar vermeldt dat gedrukt werd te Antwerpen door Jan II van Ghelen in 1557.
Luc. Debaene vermeldt een druk uit 1640, maar gelet op de spelling vertrouw ik die datering niet. Dat boek, waarvan geen drukker bekend is, zou uit 1640 dateren. De laatst bekende verblijfplaats is Berlijn, waar het boek aan het einde van de Tweede Wereldoorlog met het grootste deel van de stad in vlammen opging: Kriegsverlust.
Omstreeks 1640 drukten in Rotterdam Pieter I van Waesberghe en Isaac van Waesberghe, beiden zonen van Jan II van Waesberghe (1556-1626). Jan II ontvluchte in 1587 zijn vaderstad Antwerpen, waar hem om redenen des geloofs de grond te heet onder zijn voeten werd en zocht zijn toevlucht in Rotterdam, waar hij zich opwerkte tot stadsdrukker. Zijn zonen volgden hem op. Het is dus heel wel mogelijk dat er omstreeks die tijd in Rotterdam een Historie van Valentijn ende Oursson gedrukt werd.
Vanuit Rotterdam kan dat boek zich over de rest van de noordelijke Nederlanden verspreid hebben en al dan niet met medeweten en toestemming van de rechthebbende in Amsterdam door Bouman herdrukt zijn.
Maar ook de nazaten van het drukkersgeslacht Van Ghelen zochten hun toevlucht in Rotterdam, waar de weduwe van Jan III van Ghelen tot 1613 drukwerk produceerde.
De Karlsruher Virtueller Katalog (KVK) vermeldt drukken uit 1624. In dat jaar bezorgde de Antwerpse kanunnik en scholaster Maximiliaen van Eynatten voor gebruik op school een gecensureerde en sterk ingekorte versie van deze roman, die werd gedrukt en herdrukt door Hieronymus Verdussen te Antwerpen, diens zonen, die zich ook Hieronymus Verdussen noemden en eveneens in Antwerpen drukten, en hun opvolgers die op hetzelfde adres drukten. Geen van die boeken, behalve misschien de verloren gegane eerste druk, bevat een jaar van uitgave. Wel vermelden zij allemaal het jaar 1624, het jaar van de approbatie, de officiële goedkeuring. Het gevolg is dat een aantal Verdussen-drukken en herdrukken daarvan door andere drukkers in de KVK te vinden is als gedrukt in 1624 of [1650?[, maar in werkelijkheid werden die boeken gedrukt door achttiende-eeuwse boekdrukkers.
Als je het oudste bekende exemplaar van die Verdussen-druk, dat in de Houghton Library van de Harvard University te Boston USA bewaard wordt – waarom liggen die boeken toch zo ver van huis? – vergelijkt met het exemplaar uit Sint Petersburg dan zie je dat beide versies teruggaan op dezelfde vertaling. Daarnaast zie je dat in de Verdussen-versie alles wat met liefde en intimiteit te maken heeft uit de tekst verbannen is. Maar waar beide versies elkaar overlappen zie je dat er ook in de Bouman-versie sprake is van bekorting. Verdussen is net iets ‘wolliger’ dan Bouman. Vaak gaat het om heel kleine dingen: ‘dat’ in plaats van ‘als dat’ en ‘seyde’ in plaats van ‘heeft gheseyt’. Waar meer tekst wordt weggelaten is er doorgaans een aanwijsbare oorzaak, de fameuze saut du même au même. Geen corrigerend redactioneel ingrijpen dus, afgezien van het hemel en hel-visioen van Oursson in het laatste hoofdstuk, dat met nog wat Roomsche zaken als processies en klokgelui werd weggelaten.
Soms zie je dat de vertaler iets toevoegt aan de brontekst. Wat die brontekst exact is, weet ik niet. De meest uitvoerige versie van Valentin et Orson is de druk van Jacques Maillet, Lyon 1489. Dit is de oudst bewaard gebleven druk. Mij zou het niet verbazen als er een oudere druk of een ouder handschrift bestaan heeft. Lyon speelt geen onbelangrijke rol in het verhaal, maar nog belangrijker is de rol die Orleans in de roman speelt, immers daar worden Valentin en Orson geboren en daar leeft Orson 15 jaar lang als homme sauvage alias de Wildeman. Naar ik vermoed vanaf omstreeks 1500 wordt de roman ook in Parijs gedrukt, en gelet op wat extra’s ten opzichte van Maillet en een opvallende gemeenschappelijke fout heeft het er alle schijn van dat een Parijse druk, die niet rechtstreeks op Maillet teruggaat, aan de basis van de Nederlandse vertaling ligt.
Ik ben nog lang niet klaar met het vergelijken van vertaling met origineel en tot op heden vond ik weinig spectaculairs. Waar de vertaling uitvoeriger is dan het origineel is er doorgaans sprake van explicitering of nuancering: als Valentijn vermomd als ambulant psychiater zijn gastheer een opdracht geeft, dan voegt de Nederlandse vertaler daaraan toe: “alst u belieft”. Franse teksten uit de Middeleeuwen zijn heel hiërarchisch. De adellijke hoofdpersonen gedragen zich en wensen behandeld te worden als volle neven en nichten van God zelf. In Middelnederlandse vertalingen van die teksten wordt die Franse kak wat afgezwakt.
Deze week echter stuitte ik op een passage in de druk van Bouman die geen parallel heeft met de druk van Verdussen en die ook niet in de Franse drukken gevonden kan worden. Het gaat dus om een toevoeging van de vertaler of van een redacteur.
In Valentijn ende Oursson wordt veel geleden. In het begin van de roman wordt Belesante valselijk beschuldigd van overspel en verbannen door haar lichtgelovige echtgenoot Alexander, keizer van Griecken. Omdat de eveneens lichtgelovige Pepijn zich niet kan voorstellen dat zijn zwager ongelijk heeft, durft Belesante, nadat zij haar zonen Valentijn en Oursson in het Bos van Orleans gebaard en verloren heeft, niet terug te keren naar Parijs, maar trekt zij incognito de wereld door met haar schildknecht Blandemijn, totdat zij gevangen genomen wordt door de Portugese reus Ferragus. Valentijn lijdt zwaar als vondeling aan het hof van zijn oom Pepijn, en de mensen in en rond het Bos van Orleans lijden zwaar onder Oursson de Wildeman. Eenmaal getemd door Valentijn lijden Valentijn en Oursson onder het verraad van hun halve neven Hanefroy en Hendrick. De hertog van Aquitanie lijdt onder de Groene Ridder die het voorzien heeft op zijn dochter de schone Fesone. Als de Groene Ridder uiteindelijk verslagen is door Oursson en Valentijn de vrouw veroverd heeft die voor hem bestemd was, de schone Escleremonde, zuster van Ferragus en de Groene Ridder, dan wordt het gezelschap verraden en gevangen genomen door Ferragus. Ontsnapt dankzij de tovenaar Pacolet ontkomen zij, maar bij afwezigheid van Valentijn wordt Escleremonde ontvoerd door koning Trompaert. Die kan zijn felbegeerde buit echter niet naar zijn paleis brengen, omdat hij met het gestolen toverpaard van Pacolet verdwaalt en landt in Groot Indien, waar hij zonder veel omhaal onthoofd wordt, omdat daar nog een rekening open stond. De koning van Groot Indien is verrukt van Escleremonde en wil haar inmiddellijk huwen. Escleremonde zegt dat dat niet kan, aangezien zij haar god Mahon één jaar onthouding beloofd had. De koning van Groot Indien vindt haar zo aantrekkelijk dat hij bereid is een jaar te wachten. Als het jaar bijna verstreken is zonder dat er hulp van buiten opdaaagt, besluit Escleremonde schizofrenie voor te wenden. Daarmee kan zij weliswaar een huwelijk voorkomen, maar leeft wel van iedereen en alles geïsoleerd. Door verraad van zijn zoon Hanefroy wordt koning Pepijn samen met de Twaalf Genoten na afloop van hun pelgrimage naar het Heilig Graf te Jerusalem gevangen genomen door de koning van Surien. Allen worden opgesloten in de zwaar beveiligde gevangenis van koning Brandesier onder het Chateau Fort nabij Angorie (Ankara). Door een slimmigheidje weten de Fransen de Sarazijnen bij de neus te nemen en kan Milioen d’Angler zich voordoen als de koning van Vranckrijck en Pepijn vermomt zich als dwerg. In die functie wordt hij als buit meegenomen door de koning van Groot Indien en daar maakt Pepijn kennis met Escleremonde. Na een ruil met de door Valentijn gevangen genomen maarschalk van de koning van Groot Indien kan Pepijn Valentijn eindelijk vertellen, waar de zo door hem zo begeerde en gezochte Escleremonde zich bevindt. Vermond als arts gaat Valentijn naar Groot Indien en slaagt erin om samen met Escleremonde op het toverpaard van Pacolet te ontkomen. Nu kunnen zij eindelijk huwen, maar de vreugde is van korte duur, want de Sarazijnen laten niet af. Tijdens de strijd voor Angorie komt keizer Alexander de belegerde Kerstenen te hulp, maar omdat hij als een Sarazijn gekleed is, wordt hij niet door Valentijn herkend en door hem aan zijn lans geregen. Valentijn neemt alle schuld voor dit tragische misverstand op zich en denkt dat het Gods straf is voor zijn tovenarij. Hij maakt een boetetocht naar Rome en trekt zich daarna terug in een bos in de omgeving van Constantinopolen totdat hij door vasten en onthouden onherkenbaar veranderd is. Dan gaat hij als bedelaar naar het hof van Constantinopolen, waar hij als een tweede Alexius onder de trap van het paleis leeft. Zo is hij er ooggetuige van hoezeer Escleremonde lijdt onder zijn afwezigheid. Alles wat zij nog van hem heeft is de helft van de trouwring die hij haar gegeven heeft en Valentijns bevel niemand of niets wat over hem verteld wordt te geloven als niet die andere helft van de trouwring getoond wordt. Omdat inmiddels het gerucht gaat dat Valentijn dood is, wil de ongehuwde koning Hugo van Hongarijen Escleremonde als echtgenote. Om dit plan te realiseren gaat hij met Oursson en de Groene Ridder op pelgrimage naar het Heilig Graf, waar hij hen beiden verraadt aan de koning van Surien in ruil voor hun zegels. Met die zegels schrijft hij twee vervalste brieven: in de ene wordt de dood van Valentijn gemeld, in de ander wordt Escleremonde door haar (schoon)broers Oursson, inmiddels keizer van Constantinopolen, en de Groene Ridder, inmiddels koning van Angorien, opgedragen een nieuwe echtgenoot te accepteren. Als de bode aan het hof van Constantinopolen arriveert en een secretaris de brieven voorgelezen heeft, is Escleremonde intens verdrietig. De andere helft van de ring is weliswaar niet ingesloten, maar in de brief van pseudo-Valentijn wordt gemeld dat die tijdens zijn sterven gestolen is. Escleremonde denkt dus dat de brieven echt zijn, ook omdat zij de zegels herkent als die van Oursson en haar broer de Groene Ridder.
Ter zijde: als u wat duizelig wordt van deze samenvatting, hij is vele malen simpeler dan de roman zelf.
Zie hier de tekst zoals overgeleverd in de druk van Bouman 1657 [ed. W.K.]:
De vrouwen sijn opgestaen vander tafel na dat de gratie gelesen was ende Belesante liet een secretaris komen die haer de brieven las ende seyde hen-lieden d’inhoudt van beyde brieven, ’t welck Valentijn die inde sael was hoorde, maer hy gheliet hem of hy ’t niet verstaen en hadde. De klachten ende druck die daer bedreven wert van de vrouwen om Valentijns wille en waer niet om schrijven, want sy en wisten niet anders oft Valentijn en was doot, want sy kenden de seghelen van Oursson ende vanden Groenen Ridder. De schoone Escleremonde scheurde haer klederen ende toogh haer hayr uyt ende seyde: “Och arm wijf boven alle andere vrouwen, nu ben ick de droevighste levende op aerden. Waerom en komt de doodt niet sonder my langher te laten leven? Och aerde, wilt u ontluycken ende my ontfanghen, dat mijn lichaem de wormen eten! Och laes, Valentijn, waerom en ben ick niet met u gegaen om u ghemack te doen? O mijn lieve broeder den Groenen Ridder ende Keyser Oursson, ghy hebt wel eenen steenen herte dat ghy my dus haest houwen wilt! Och hoe soude ick mogen houwen daer ick soo vromen heer [M3vb] verlooren heb, want hy de vroomste ende excellenste ridder was die op aerden leefde, de heuste, goedertierenste, beleefste ende de stoutste bloem der ridderen. Och doodt, wat hebdy nu ghedaen / ghy hebt my berooft van alle vreughde ende sal altijdts moeten suchten, kermen, schreyen en weenen. Ick en sal anders geenen man trouwen, maer altoos mijn leven beyden in druck en lijden tot in mijn doot.”
Valentijn sagh ende hoorde ’t kermen ende klagen dat Escleremonde dede, waer door hy groot medelijden met haer hadde, doch hy en dorst hem niet openbaren, maer hy droegh ’t verdriet mede in sijn herte.
Als Belesante sach dat Escleremonde so mistroostig was, soo heeftse haer ghetroost ten besten datse mocht: “Mijn lief dochter, neemt nu patientie. Ghy weet dattet mijn sone is, daer ick behoor droevigh te wesen. Maer als ick over-legge datter geen remedie toe en is, soo ist beter dat wy ons in Godt gerust stellen dan aldus te schreyen ende te klagen, ende denckt op ’t gene dat u broeder den Groenen Ridder ende keyser Oursson u gheschreven hebben.”
“Och lacen,” seyde Escleremonde, “wat spreeckt ghy? Wat houwelijck soude sy doen, die geen hope en heeft nimmermeer verblijdt te wesen? Dus soo en spreeckt my niet meer daer af om Godts wille, want ick van alle mijn leven geenen man nemen en sal.”
“Mijn lieve dochter, ghy zijt qualijck beraden, aengesien een soo edelen hogen coningh u begeerende is, en ick segge u certeyn: soo daer eenige quamen die my ghelijcken mochten, dat ick my daer toe noch sou begheven.”
Naer dese woorden soo is de edel vrouwe in haer camer gegaen, bitterlijck schreyende, ende Valentijn is onder de trappen gaen ligghen, overdenckende door wien dit verraedt komen mocht.
Vier dagen daer na quam de verrader Hugo in Constantinopolen om sijn opset te volbrengen ende wert met grooter eeren ontfanghen, maer de schoone Escleremonde en bewees hem gheen teecken van liefde. Doen sprack den coning Hugo over [M4ra] luyt: “Edel vrouwe, ghy hebt de brieven wel verstaen die u Galeram ghebracht heeft, dat d’edel vrome ridder Valentijn u sone doot is, so heeft den keyser Oursson met den Groenen Ridder u broeder ghesloten ende gheaccordeert door hun beyder gratie ende goedertierentheyt ende om eendrachtigheydt te hebben met malkander, dat ick hebben soude Escleremonde tot mijn ghetrouden huysvrou.”
“Heer coningh,” seyde Escleremonde, “ick verseker u by mijn trouwe dat ick op-ghenomen heb in mijn hert u oft niemant te nemen tot een man!”
Hier stont Valentijn al by, die dit verraet onthielt in sijn herte.
Doen sprack Belesante: “Mijn dochter, en gelooft u eygen hert niet, want den Groenen Ridder ende Oursson den keyser weten wat u van noode is, ende indien ghy hun contra[r]ie hier in zijt, soo sult ghyse verstooren.
Als Escleremonde dese woorden hoorde, soo wertse haer bedenckende ende om Oursson ende den Groenen Ridder haer broeder te believen, soo consenteerde zy in ’t houwelijck van coningh Hugo, daer af den coningh seer verblijt was.
Ik zal u eerst laten zien hoe dit capittel in het Frans afloopt [ed. W.K.]:
Quant Esclarmonde oyt ces parolles fort ala pensant, mais en la fin tant fut la chose demenee que pour complaire au Verd Chevalier son frere et a Orson, elle fut d’acord d’avoir le roy Hugon, dont grant joye fut demenee dudit roy Hugon, mais trop petit luy dura le plaisir qu’il en eut.
Wat er nu volgt in de druk van Bouman trof mij als een donderslag bij heldere hemel:
Aenmerckt hier de kranckheydt der vrouwen: Escleremonde haddet soo hoogh op-ghenomen dat sy mimmermeer een man trouwen en soude, want sy haer lijden hiel boven alle lijden ende nu liet sy ’t haest vallen.
Wat een rotopmerking! En hoe onjuist en onverdiend. En hoe in strijd met de toon en de strekking van deze roman, waarin alle vrouwen, zowel de christenvrouwen als de Sarazijnse vrouwen, toonbeelden van deugd zijn. Op één na: de Sarazijnse koningsdochter Rosemonde, een pracht van een gepassioneerde jonge vrouw, die tegen haar zin is uitgehuwlijkt aan de oude koning van Antiochien. Als Valentijn het serpent van Antiochie verslagen heeft, dat elke dag een levend mens gevoerd moest worden om niet gevaarlijk voor de stedelingen van Antiochien te zijn, dan wordt Rosemonde zo verliefd op Valentijn dat zij haar man een vergiftigde beker wijn als slaapmuts aanbiedt. De koning, die zich in ruil voor Valentijns heldendaad bekeerd heeft tot het christendom, slaat een kruisteken over de beker en ziet dat er gif in de wijn zit. Rosemonde redt zich uit deze situatie door te zeggen dat zij dit in opdracht van Valentijn deed. De lichtgelovige koning trapt hier in en wil Valentijn laten ombrengen, maar die wordt tijdig gewaarschuwd door een jonkvrouwe van Rosemonde. De anonieme auteur van Valentin et Orson speelt met deze vrouw, enerzijds is zij de overbekende even mooie als scrupuleloze Sarazijnse prinses, anderzijds is zij het slachtoffer van de huwelijkspolitiek van haar vader koning Brandesier, die absoluut geen rekening houdt met haar voorkeur voor een partner: de koning van Groot Indien. Uiteindelijk zal zij er door list en bedrog in slagen toch diens vrouw te worden, maar hun vreugde is van korte duur want zij wordt ziek en sterft jong.
Eerder in de roman twijfelt Oursson aan de trouw van de schone Fesone en hij tracht haar incognito te verleiden. Tevergeefs, ondanks de druk van haar vader weigert zij haar nieuwe man te accepteren. Bitter is dat Oursson haar later in de roman laat vallen en een relatie aangaat met de schone Saraceense Galasie: “If you can’t be with the one you love, love the one you’re with” (Stephen Stills)
Bij mijn weten ontbreekt deze vrouwvijandige uitschijter in elke andere (her)druk van Valentijn ende Oursson. In elk geval ontbreekt hij in de gecensureerde versie die Verdussen drukte. Als Bouman model gestaan heeft voor andere drukken dan zou in theorie deze onsmakelijke passage daarin gevonden kunnen worden, maar ik heb zo’n herdruk nog niet onder ogen gekregen.
De vraag die zich opdringt is: Is dit commentaar van de vertaler, of hebben wij hier te maken met een zeventiende-eeuwse hacker? Wie wil zoiets lezen? Geen normale lezer, denk ik. Waarom zou je de helft van je lezerspubliek op deze manier voor het hoofd stoten? Ik kan geen andere verklaring bedenken dan dat een of andere misogyne zetter ten burele van Bouman (of diens voorganger) eigenmachtig deze schimpscheut inlaste, die mij inhoudelijk ontleend lijkt aan het morbide verhaal ‘vidua’ {de weduwe van Ephese) in de destijds zeer bekende en herdrukte raamvertelling Vanden seven vroeden van Romen, waarin ongefilterd antifeminisme voor academische jongens geventileerd wordt.
Gelukkig hoef ik in dit geval niet alleen op mijn gevoel te vertrouwen, ik kan verifiëren en falsifiëren of wij hier te maken hebben met een insluipsel. Ik kan de woorden uit deze commentaarzin vergelijken met de rest van de tekst en zien of zij vaker voorkomen. Dat heb ik gedaan. De uitkomst is:
“Aenmerkt” en “kranckheydt” zijn hapaxen. De combinatie “haest vallen” komt alleen hier voor.
I rest my case.
P.S. Voorlopig is dit mijn laatste bijdrage aan Neder-L. Als u dit leest heb ik net een hoornvliestransplantatie ondergaan in het oog waarmee ik kan lezen; het hoornvlies van mijn ‘luie’ oog werd eerder dit jaar getransplanteerd. Dankzij een anonieme donor, het Oogheelkundig Medisch Centrum te Haarlem en de farmaceutische industrie hoop ik over een maand of wat weer enigszins op de klaver te zijn. Luisterboeken kunt u opsturen naar: Oostzijde 102, 1502 BL Zaandam.
Laat een reactie achter