Welkom terug, grammar feud-vrienden! De postzakken met e-mails blijven binnenstromen. Veel hartverwarmende verhalen uit het land over grammar feud-clubjes die spontaan opgericht worden. Jong en oud geven zich over aan dit boeiende spel (voor de regels zie hier), dat blijkbaar een snaar aanslaat die diep in het nationale volksgevoel resoneert. Naar het schijnt wordt er niet alleen in de huiskamer gespeeld, maar ook in het openbaar vervoer, in de file, en in de horeca. Sommige restaurants hebben het spel al verboden omdat alle gasten bij het spel betrokken worden en hierdoor de aandacht voor het eten totaal verliezen. Zorgvuldig bereide gerechten verpieteren onaangeroerd op de borden, obers en koks ijlen doelloos heen en weer.
Uit de lezerspost rijzen enkele brandende vragen op, die ik graag wil beantwoorden, voordat ik de grammar feud-kwestie van vandaag presenteer. Allereerst de vraag: Kun je grammar feud ook alleen spelen? Antwoord: ja dat zou wel kunnen, maar dan is de lol er snel af. Veel mensen hebben de neiging het heel snel met zichzelf eens te zijn, terwijl het spel juist opbloeit bij onenigheid. Uit de didactische literatuur is het bekend dat een zekere mate van cognitieve frictie het leren bevordert, en in je eentje is het heel lastig om zoiets te bereiken. Ook de spelvariant met de molkaarten is regeltechnisch niet met één speler uit te voeren. Daarnaast is het natuurlijk een gezelsschapsspel dat sociale banden verstevigt en mensen meer inzicht in elkaars beweegredenen geeft. Dus waarom zou je het alleen willen spelen? Er zijn immers genoeg mensen die graag meedoen.
Veel andere vragen gaan over een tegenvallend spelverloop. De deelnemers betrekken heel snel stellingen, kiezen een favoriet argument en blijven daar met een verbeten trek op het gezicht in steken. Wat dat betreft moet ik misschien de hand in eigen boezem steken: dat ligt misschien een beetje aan de presentatie. Doordat ik de argumenten in een lijstje presenteer, heeft iedereen natuurlijk de neiging om meteen het lijstje vluchtig door te lezen. Daarbij spreken sommige argumenten je meteen aan, terwijl de andere maar half doordacht worden. Daarom gaf ik aan het begin de aanwijzing om eerst alle argumenten apart te spelen, en daarna pas te vergelijken.
Het verdient daarom eigenlijk toch aanbeveling om in de webshop van Neder-L de officiële spelsetjes te bestellen. Dan staan de argumenten allemaal op aparte kaartjes. Je kunt dan de kaarten schudden, en in een gesloten pak op tafel leggen. Daarmee dwing je af dat elk argument eerst helemaal doordacht wordt op waarheid en relevantie. Pas als het argument naar ieders tevredenheid is afgehandeld, wordt de volgende kaart omgedraaid.
Beste grammar feud-vrienden, hier laat ik het even bij. Blijf spelen, blijf schrijven. Ik kan niet beloven dat iedereen persoonlijk antwoord krijgt (er is meer in het leven dan grammar feud), maar wees verzekerd van mijn oprechte ontroering!
Dan is het nu tijd voor de nieuwe kwestie. Ditmaal weer een neutrale kwestie, tussen het plotseling opgelaaide fulmineren tegen het gebruik van het Engels -en de kritiek daar weer op– door. Er zit wel een Engels angehaucht argument bij, maar dat is niet opzettelijk.
Grammar feud-kwestie: In het Nederlands schrijven we het woordje te bij het hele werkwoord (om een glas champagne te drinken) als een los woordje. In de zinsontleding benoemen we het als een voorzetsel. Maar is dat wel terecht? Is te niet eigenlijk een voorvoegsel bij het werkwoord, dat we ten onrechte als apart woordje schrijven? De vraag is dus: is te bij hele werkwoorden een los voorzetsel, of is het een deel van het werkwoord?
Niet zeggen dat het een los woord is maar een andere woordsoort, want dat mag niet in grammar feud. Kies een van de twee antwoorden. Dit zijn de argumenten:
- In het Engels is te duidelijk het voorzetsel to. Je kunt zelfs woordjes tussen to en het werkwoord zetten: to boldly go where noone has gone before.
- Als te een voorvoegsel zou zijn, zou je verwachten dat het in plaats van andere voorzetsels zou komen te staan. Maar werkwoorden die al een voorzetsel als voorvoegsel hebben (opeten, aansteken) kunnen toch te krijgen.
- In het Nederlands is de taalnorm dat je te los van het werkwoord schrijft, en dat kan dus niet onterecht zijn.
- Je kunt geen bepalingen tussen te en het werkwoord plaatsen. Je kunt dus niet zeggen Ik probeer te niet knoeien of Om te hard zingen moet je goede longen hebben.
- In het Duits schrijf je zu aan het werkwoord vast als er een ander deel van het werkwoord voor staat: anzurufen.
- Je kunt tussen te en het hele werkwoord een hulpwerkwoord zetten. Naast Het is beter om niet zo veel te eten heb je Het is beter om niet zo veel te mogen eten.
- Het woordje te wordt juist gebruikt om scheidbare werkwoorden te scheiden. Je hebt opbellen, en met te wordt het op te bellen.
- Als je een hulpwerkwoord tussen te en het hele werkwoord zet, moet dat hulpwerkwoord zelf ook in de infinitief staan. Dan hoort te dus bij het hulpwerkwoord.
- Te wordt opgeroepen door het voegwoord om (om te lachen), of door hulpwerkwoorden (schijnen te lachen, zitten te lachen). Er zijn geen voorbeelden in het Nederlands van voorvoegsels die door andere woorden worden opgeroepen.
- Soms kun je te weglaten: naast Je hebt weer zitten te knoeien heb je ook Je hebt weer zitten knoeien.
- Als te een voorzetsel zou zijn, zou je eigenlijk het hele werkwoord een zelfstandig naamwoord moeten noemen (zoals in te Amsterdam). Maar in te wensen is wensen geen zelfstandig naamwoord.
- Net als het voorvoegsel ge- heeft te geen enkele betekenis.
Veel speelplezier!
Peter-Arno Coppen
Laat een reactie achter