Gisteren werd bekend dat de Stichting Nederlands haar jaarlijkse ‘Lofprijs’ heeft uitgereikt aan de cabaretier Herman Finkers. Dat nieuws zal niet de voorpagina’s halen — die stichting, die zich vooral inzet tegen de invloed van het Engels op het Nederlands, is klein en het is niet duidelijk hoe de keuze precies tot stand komt. En toch is de keuze ook opvallend en een teken aan de wand.
Finkers heeft vorig jaar al de Groenman-taalprijs gewonnen, een grotere en prestigieuzere prijs op dit gebied: de Nobelprijs voor de Nederlandse taal. En het eigenaardige is: die prijs gaat overwegend naar cabaretiers.
In de twintig jaar dat die prijs nu bestaat, is hij tien keer uitgereikt en daarvan is hij vijf keer naar iemand uit de kleinkunst gegaan (Kees van Kooten, Ivo de Wijs, Freek de Jonge, Drs. P, Herman Finkers). De andere keren ging hij driemaal naar radio- en tv-presentatoren (Paul Witteman, Martine Tanghe, Frits Spits) en twee keer naar een schrijver, die in beide gevallen ook bekend was als tv-persoonlijkheid (Jan Mulder, Adriaan van Dis). Die tv-presentatoren kregen de prijs in de eerste zes jaar, zodat het Nederlands kennelijk naar het oordeel van de jury vooral ‘goed en creatief’ gebruikt wordt door kleinkunstenaars. Serieuze schrijvers die een hekel hebben aan tv, redenaars die in het parlement verbaal vuurwerk afsteken, dichters die de grenzen van de taal opzoeken worden niet gezien als belangrijke taalgebruikers. Hoe zou dat komen?
Het Genootschap Onze Taal is toch al dol op de kleinkunst. Het kent ook nog een erelidmaatschap, dat sinds enkele jaar bekleed wordt door twee cabaretiers: Van Kooten en De Bie. De laatsten werden de laatste weken trouwens ook weer allerwege geëerd als ware vernieuwers van onze taal, in artikelen die verschenen naar aanleiding van een documentaire over hun werk. En eerder al schreef Ewoud Sanders een boekje over hun invloed op de taal.
Hoe zou dat komen? Wordt taalbescherming in Nederland beschouwd als iets uitermate komisch, iets dat gepaard gaat met dijenkletsers? Of zijn we zo’n oppervlakkig volkje dat we de bijdrage van Jan Siebelink en prof. mr. A.A.M. van Agt aan onze taal niet kunnen waarderen en die van grappenmakers met af en toe een gevoelig liedje wel?
Ik vermoed dat het anders ligt. Ik vermoed dat het ‘goed gebruik’ of het ‘beschermen’ van de moedertaal door veel mensen onbewust of bewust wordt geassocieerd met Nederlandsheid. Om goed Nederlands te gebruiken moet je ook Nederlander zijn, in de beste zin van het woord. Politici en serieuze schrijvers verdelen het volk teveel in voor- en tegenstanders, lezers en niet-lezers. Cabaretiers hebben in ieder geval nog steeds de naam van ons allen bij de oliebollen bij elkaar te brengen in die meest Nederlandse van alle kunstvormen — de kleinkunst. Alleen al daardoor maken hun woordgrapjes en rijmpjes de meeste indruk. En daardoor gelden zij als de werkelijke hoeders van de Nederlandse taal. Dat laat de Lofprijs voor Herman Finkers nu ook weer zien en in die zin is het een belangrijk moment.
Marc van Oostendorp
Laat een reactie achter