“Aan al diegenen die de afgelopen weken blijvend van hun belangstelling hebben blijkgegeven! Hartelijk dank weer voor alle bezoeken, brieven, bloemen, kaarten, voorbeden, schouderklopjes, brandende kaarsjes, geschenken, telefoontjes, e-mails en sms’jes.”
Als ik deze woorden onder de noemer ‘update’ in mijn mailbox zag verschijnen dan hield ik mijn adem in. De ironische toon van Piet stelde je gerust, maar je wist ook dat er achter de ironie een zwaard van Damocles hing.
Nu is het dan zover.
Piet heeft zijn crematie op zorgvuldige wijze voorbereid, zoals we van hem hadden kunnen verwachten. De vrijdag voor zijn dood ging ik samen met Kuniko Forrer, promovenda Boekwetenschap, bij hem langs. Hij vroeg me om vandaag, hier op de crematie, in zeven minuten iets te zeggen over hem, als boekwetenschapper. ‘Ik ben een beetje een control freak’, voegde hij eraan toe.
Maar over wat ik dan zou zeggen, hoe hij herinnerd zou willen worden, daar wilde hij geen woord over kwijt. Dat moest ik zelf maar bedenken. Ik denk dat hij herinnerd zou willen worden als een belangrijk boekhistoricus en dat komt goed uit, want dat was hij ook. Als hij er niet geweest was, dan had in elk geval de Amsterdamse boekwetenschap er heel anders uitgezien.
Laat ik voorop stellen dat ik anders dan menigeen, géén leerling ben van Piet. Ik kende hem vanaf mijn studententijd maar heb nooit college van hem gehad. Hij leek mij wat nurks, maar dat bleek alleszins mee te vallen toen ik eenmaal aio was aan het Instituut voor neerlandistiek. In die tijd was hij onder jonge onderzoekers vooral bekend als de rubrieksredacteur van het inmiddels ter ziele tijdschrift Literatuur. Hij redigeerde die rubriek samen met Gé van Bork. Als je geluk had, mocht je bij hun op de kamer een boek halen ter recensie. Die kamer was een rokershonk, zodat de boeken die je meekreeg nog enkele dagen na dampten op je bureau.
Piet was bij neerlandistiek ook de man die DNL overeind hielp en hield, de documentatieafdeling van de studie, waar knipsels en scripties en dergelijke bewaard werden. Toen ik eenmaal aio was, wees hij me ook op het vakblad Dokumentaal, de gele beul, waar hij stukken voor schreef. Piet zat van 1975-1997 in de redactie. Hij was een man van feiten, van documenten. In de boekwetenschap betekent dit dat hij zich concentreerde op het boek als object. Hij was in de eerste plaats analytisch bibliograaf – een vak dat hij zelf later zou omdopen tot boekarcheologie. Boekarcheologen houden zich bezig met het boek als object. Die wetenschap begon als hulpwetenschap ten dienste van de tekstediteur maar is, mede dankzij Piet, uitgegroeid tot een zelfstandig vak dat zich met alle aspecten van het boek bezighoudt – zolang het maar het boek zelf, het boek als ding betreft.
Toen ik in 2001 als hoogleraar boekwetenschap benoemd werd, was dit best een lastig punt. Ik moest de opleiding een nieuw tijdperk in loodsen maar wilde de analytische bibliografie niet met mijn voorganger Frans Janssen uit de opleiding zien verdwijnen, alleen: zelf had ik eigenlijk niets met analytische bibliografie. Daar had ik dus Piet vanzelfsprekend voor nodig. Het lukte om Piet én neerlandistiek mee te krijgen. Bij Piet was dat niet moeilijk, hij wilde maar wat graag helemaal overstappen naar Boekwetenschap. En ook dat lukte. We hadden in dat piepkleine vakje Boekwetenschap met Piet een zwaargewicht erbij. We moesten een beetje aan elkaar wennen maar door, onder andere, de samenwerking aan de afscheidsbundel voor Frans Janssen Boek & Letter, kwamen we dichter tot elkaar.
Piet heeft zich vol overgave ingezet voor het ontwerpen van ons Masterprogramma, toen in 2004 landelijk op het Bachelor-Master systeem werd overgestapt. Ook werkten we rond die tijd samen aan het opstellen van documenten en ‘zelfevaluaties’ voor de Visitatie van onze Master Boekwetenschap – met een geweldig resultaat. ‘Behulpzaam’ is niet helemaal het juiste woord, maar je deed nooit vergeefs een beroep op hem. Niet omdat hij nou zo zoetsappig aardig was, maar vooral omdat hij dingen razendsnel kon doen, en het dan ook leuk vond óm ze te doen. Toen we hem vroegen om de redactie van De Boekenwereld te versterken, zei hij ook meteen ja. Hij was immers even tijdschriftloos dus dat kon er wel bij. Hij was bij uitstek collegiaal.
Hij kon zeer logisch denken en de zaken in een keer netjes in een plan onderbrengen. Daarom had hij er ook zoveel plezier in om zoekprogramma’s te ontwerpen, en die vervolgens online aan te bieden. Zo ontwikkelde hij de BOA, Wegwijzer in de Boek Archeologie, voor het zoeken van literatuur op het terrein van de specialismen boek- en bibliotheekgeschiedenis en analytische bibliografie. Het is een onmisbaar middel om tot méér wijsheid te komen, een systematische ingang op kennis die je niet zomaar bij elkaar googled. Toen hij eenmaal bij Boekwetenschap zat, bouwde hij zijn al eerder bij neerlandistiek ingestelde website verder uit, tot de site die we ‘bookmaster’ noemden. Hier kwamen, behalve up to date informatie, ook databases, zoekprogramma’s en andere onderzoeksinstrumenten op te staan.
Ik denk dat we gerust kunnen zeggen dat Piet zijn finest hour beleefde bij Boekwetenschap. Het is in deze periode geweest dat hij de voorpagina’s haalde met zijn onderzoek naar Bredero, en dat hij zijn volgens mij succesvolste boek publiceerde, de Bert van Selm lezing Plaatjes kijken. Hij was onvermoeibaar. Het leek of Piet nooit sliep – je kon zomaar om 2 uur s’ nachts nog een emailwisseling met hem voeren als je toevallig zelf nog op was. De volgende ochtend vroeg liep hij er dan al weer, met zijn mooie jas met grote bontkraag, klaar om weer een nieuwe poolvlakte te verkennen. Altijd was hij piekfijn gekleed. En het leek ook wel of hij nooit op vakantie ging. Hij kon wel eens smalende grapjes maken over pretparken en Mac Donalds als je tegen hem zei dat je zelf wel een vrije dag had met Pinksteren. Het smalen, het ‘gnuiven’ zoals ik ergens op internet in een in memoriam van Piet las (dat was hier op Neder-L, red.), dat waren wel echte trekjes van hem. Wie daar gevoelig voor was kon er knap zenuwachtig van worden.
In 2006 kreeg ik een seintje van de faculteit dat hij 40 jaar in dienst was. We vierden dat vervolgens (op zijn verzoek bescheiden) met ons clubje in café de Engelbewaarder waar de toen nog stevig rokende Piet van de leerstoelgroep een opvouwbare pijp cadeau kreeg. Ik vroeg toen: Piet, als je er op terug kijkt, wat zijn dan de beste jaren geweest. Hij hoefde er geen seconde over na te denken, dat was hic et nunc. En het kon alleen maar nog beter worden. Hij was in zijn element. Toen hij in 2008 wegging, omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, was het meer een moment om flink te feesten dan om weemoedig te zijn, want Piet ging niet weg, hij verhuisde alleen maar naar de grote buurman, de Bijzondere Collecties. Daar begon hij weer een nieuw leven, als conservator en boekarcheoloog van een fabelachtige negentiende-eeuwse bibliotheek.
En nu heeft hij – zoals het zo fraai heet – het tijdelijke voor het tijdloze ingewisseld. Hij is niet meer onder ons. Piet geloofde niet in een hiernamaals waar je deel uitmaakte van een reusachtig zangkoor dat dag in dag uit moet optreden voor de Eeuwige. Maar er was een versie van dat hiernamaals waar hij wel voor te porren was, zo vertelde hij collega Paul Dijstelberge. Een reusachtige bibliotheek, zoiets als de Artisbibliotheek maar dan oneindig groot. ‘En dan 100.000 jaar collationeren.’ Tja. Zo stellen sommigen zich misschien de hel of in ieder geval de louteringsberg voor. Maar voor Piet was dat de hemel. En onder u zijn vast wel vakbroeders te vinden die zich te zijner tijd graag bij hem zullen voegen.
Tekst uitgesproken tijdens de uitvaartplechtigheid van Piet Verkruijsse door Lisa Kuitert, hoogleraar Boekwetenschap en Handschriftenkunde UvA. Zaterdag 25 februari 2012.
Meer teksten naar aanleiding van het overlijden van Piet vindt u hier.
Laat een reactie achter