Vanavond bereikte ons het droeve bericht dat onze Neder-L redacteur Piet Verkruijsse is overleden. In januari 2011 werden wij opgeschrikt door een e-mail van Piet, die ik hier integraal citeer, omdat hij zo typisch des Piets is:
Lieve vrienden,
Helaas heb ik geen goed nieuws te melden. Darmcarcinoom met uitzaaiingen naar de lever. Volgende week naar de oncoloog om te zien wat er met chemo nog te doen is. Intussen probeer ik zo normaal mogelijk te doen. Ik houd jullie op de hoogte.
Hartelijke groet,
Piet
Op 14 februari j.l. maakte Piet via zijn ‘updates’ bekend dat een PET-scan liet zien dat er een ware explosie van uitzaaiingen had plaatsgevonden, verspreid over zijn hele lichaam. Het was zijn laatste update.
Piet versterkte de Neder-L redactie in de loop van 1997 na de opheffing van het papieren tijdschrift Dokumentaal, informatie– en communicatiebulletin voor neerlandici (1972-1997), waarvan hij een steunpilaar was. In de bijna 15 jaar dat hij aan Neder-L heeft bijgedragen en geredigeerd, demonstreerde Piet overtuigend hoe belangrijk een goede academische nieuwsvoorziening is. Wij zullen Piets inbreng, zowel in de berichtgeving als in de discussie over hoe een tijdschrift als Neder-L zou moeten en kunnen functioneren, heel erg missen.
Onze gedachten gaan uit naar zijn partner Gisella Klein, alsook naar zijn dochter Elske en haar partner Matthy.
De Neder-L redactie:
Peter-Arno Coppen
Willem Kuiper
Marc van Oostendorp
Francien Petiet
Ben Salemans
Paul Dijstelberge
Daarginds
Dit is een zeer persoonlijke herinnering aan een persoon van wie ik heel veel heb gehouden en van wie ik veel heb geleerd. Mijn leven en dat van Piet zijn met elkaar verweven geweest. Dat wil niet zeggen dat we heel veel tijd met elkaar hebben doorgebracht, al zagen we elkaar met grote regelmaat. Maar op een aantal momenten in de dertig jaar dat ik hem heb gekend, scharnierde mijn leven zomaar in een andere richting en daar was hij bijna altijd bij betrokken. Dat geldt voor mijn professionele leven maar ook voor mijn persoonlijke leven.
Ik was 23 toen ik Nederlandse Taal- en Letterkunde ging studeren. Niet omdat ik enige ambitie had. Ik studeerde omdat ik mijn vader had beloofd dat ik naar de universiteit zou gaan zodat ik na mijn studie kon gaan werken aan de belangrijkste taak ter wereld: de verheffing van de arbeider. Mijn vader was overleden toen ik 18 was zodat ik die belofte niet kon terugnemen. Nederlands leek me makkelijk. Inspirerend vond ik mijn studie niet. Ik had geen beurs – achteraf gelukkig – maar werkte achtereenvolgens als schoonmaker, afwashulp en restaurantkok. Er waren jaren dat ik één studiepunt haalde. Of geen. Het zal duidelijk zijn dat dit leven faliekant mis had kunnen gaan, dat het voor de hand had gelegen dat ik zonder diploma in het niets was verdwenen.
Het liep goed af omdat ik Piet tegenkwam. Ik vond hem in eerste instantie een rare kerel. Van zijn gevoel voor humor en ironie begreep ik weinig. Maar hij overhandigde me tijdens een van die colleges Analytische Bibliografie en Paleografie een zeventiende-eeuws boek en veranderde door die simpele handeling mijn leven. Tot die tijd vegeteerden schrijvers als Hooft en Huygens in de bekende Letterkundige Pantheon boekjes of in vreselijke tekstedities van auteurs die hun wijsgerige commentaren groter lieten afdrukken dan de tekst van de schrijver zelf. Ik wist wel dat oude drukken bestonden maar niet dat je ze kon aanraken, laat staan lezen.
Het bibliografisch beschrijven van boeken – het is voor mij nooit iets anders geweest dan een excuus om naar boeken te kijken en me te blijven verwonderen. Maar de allereerste bibliografische beschrijving op het bord schrijven, dat zal ik nooit vergeten. Daarna heb ik er nog minstens 50.000 gemaakt, tja, 17 jaar bibliograaf. Ik heb zowel mijn kandidaats-scriptie als mijn doctoraalscriptie bij Piet geschreven. Van enige beperking van de omvang van onderzoek of het verslag ervan moest hij toen ook al niets hebben. Al ben ik in mijn poging om de dikste scriptie ooit te schrijven gestrand op Cees Aarts die ook nog eens de aller, allerlaatste mogelijkheid om als ‘oude stijler’ af te studeren voor mijn neus had weggekaapt door dat uurtje op de laatste vrijdag van augustus 1989 al een jaar van tevoren te reserveren. Die studeerde trouwens ook bij Piet af.
Piet en ik werden vrienden. Maar niet omdat we allebei zoveel van oude boekjes hielden of omdat ik zijn ironie inmiddels was gaan begrijpen en waarderen. Ik was inmiddels een redelijk succesvolle ‘chef’ in een tot restaurant opgewaardeerd cafeetje in de Jordaan, met het vergaren van een Bib Gourmand als hoogste streven. Op een dag zat ik voor de deur broccoli schoon te maken en in keurige roosjes onder te verdelen toen Piet aan kwam zeilen, zijn fiets tegen de gevel van de buren parkeerde en ook ging zitten. ‘Wat doe JIJ hier?’ waren zijn eerste woorden waarbij hij mij licht argwanend bekeek. Het was zijn eerste afspraak met Gisella en later zaten ze samen boven mijn hoofd te eten. Er zouden vele avonden volgen. De keuken was in de sousterrain, het restaurant daarboven. De klassieke muziek uit de keuken dreunde vaag door tot in het restaurant en wie bij het raam zat werd met enige regelmaat getrakteerd op langswaaiende vlammen – er werd in die dagen stevig geflambeerd en boven het fornuis zaten wat simpele ventilatoren in de ramen. In de boom op de binnenplaats achter het restaurant woonde een zwarte haan die op bevel ruggelings in een koekenpan ging liggen.
Toen ik stopte met koken omdat de drukte van die baan niet meer te combineren was met de nu intensieve studie, bezorgde Piet mij ander werk. Bij de Ritman bibliotheek zou ik uiteindelijk bijna 40.000 systeemkaartjes met boektitels overtikken, wel snel, niet zeer zorgvuldig. En zo werd ik bibliograaf. In de vele jaren die volgden zouden we regelmatig bij elkaar eten. In Nieuwkoop waren de wijnglazen zo groot als bierglazen en in Amsterdam stond de opera altijd op windkracht twaalf te denderen. Piet hield niet erg van muziek maar zou – ondanks mijn terreur – de opera uiteindelijk wel gaan waarderen. Uit de beginjaren van zijn abonnementenreeks herinner ik me dat ik hem een keer intens tevreden rokend aantrof in de foyer van de Opera, waar hij keek naar de gebeurtenissen op het toneel via een beeldscherm zonder geluid. Later vertelde hij dat hij op een dag toch echt geraakt was door muziek. Hij keek er verbaasd bij.
Werk. Piets academische loopbaan is elders gememoreerd dus beperk ik me hier tot enkele persoonlijke observaties. Piet is betrokken geweest bij een aantal grote projecten. Met sommige liep het niet goed af: ik vind het bijvoorbeeld jammer dat het documentatiecentrum van Neerlandistiek is opgeheven. En dat zijn grote digitale projecten een veel te sluimerend bestaan leiden. Daar is natuurlijk wat aan te doen, maar door de gigantische omvang ervan is het een taak voor een reus. Of een verzameling reuzen. En ik betreur het in zekere zin zelfs dat Piet verhuisde naar Boekwetenschap. Dat was plezierig voor hem en het is voor mij persoonlijk (als zijn opvolger) heel prettig geweest. Voor historische letterkunde is het natuurlijk een ramp dat analytische bibliografie of boekarcheologie geen verplicht vak meer is. Daar wordt er nu vrolijk op los gefröbeld met scripties over mediastrategieën van zeventiende-eeuwse uitgevers en worden boeken en pamfletten bestudeerd aan de hand van fotokopietjes. Ik herinner me een opmerking van een tevreden docent die studenten ‘in een dag leerde waar Piet een semester voor nodig had.’ Dat is iets dat ik mijzelf heb aan te rekenen en waar ik de komende jaren heel fanatiek wat aan ga doen.
De dood. Het meest algemene beeld is dat de overlijdende vertrekt. Over een rivier, of als een schim opstijgend uit een lege huls. Ik heb veel meer het gevoel dat wij, de nog levenden, in een rijdende trein zitten en dat de doden achterblijven op het perron. We zwaaien nog even en dan zijn we weg. Op weg. We vergeten degenen die we achterlaten. Zo gaat het meestal. Er is een kleine categorie die niet vergeten wordt, van wie de afwezigheid steeds meer wordt gevoeld. Ik heb het grote voorrecht drie van dat soort mensen goed te hebben gekend. Piet is één van hen.
Ben Salemans
Piet Verkruijsse is overleden. Wat een klap voor zijn geliefden, voor de neerlandistiek, boek- en bibliotheekwetenschap, bibliografie en natuurlijk ook voor Neder-L! Wij, de redactieleden van Neder-L, wisten dat hij ernstig ziek was. Maar zijn overlijden kwam toch veel sneller dan wij aan zagen komen. Op 10 februari, tien dagen voor zijn dood, schreef hij nog een bijdrage voor Neder-L. Wat moet die laatste bijdrage hem letterlijk en figuurlijk pijn hebben gedaan. Neder-L zonder Piet is Neder-L niet meer.
Ik zal Piet nooit vergeten. Ik leerde hem persoonlijk kennen in 1997 toen hij toetrad tot de redactie van Neder-L. Wat een aanwinst. Want als er iemand wist wat er op het gebied van de neerlandistiek speelde, dan was het Piet wel, dé spin in het neerlandistische web. Eerlijk gezegd keek ik wel wat tegen hem op, want ik had met veel bewondering vele tientallen artikelen van hem gelezen. Ik had op de dag dat ik Piet leerde kennen gewoon een spijkerbroek en t-shirt aan. En daar stond ik in een keer tegenover de (immer) keurig geklede heer Verkruijsse. Piet voelde dat ik mij ietwat ongemakkelijk voelde, en wist met een paar van zijn beroemde tongue-in-cheek-opmerkingen meteen een relaxte sfeer te creëren.
Piet Verkruijsse was een heel lieve, minzame man. Ik heb hem nooit horen klagen over bezuinigingen, over zijn ziekte, over wat dan ook. Piet was altijd mild. Hij kon zich eigenlijk alleen een beetje opwinden over taalfouten en spelfouten (bijv. in Neder-L-artikelen). Maar in crisissituaties bleef Piet altijd de rust zelve. Hij leunde achterover, luisterde naar argumenten. Dan nam Piet het woord, wat hij meestal aankondigde met “Mmmmm.” Dan volgden enkele vlekkeloos geformuleerde zinnen met vlijmscherpe analyses én met oplossingen.
Piet had zijn hart verpand aan de neerlandistiek, de boekwetenschap, de bibliografie en, de laatste jare, zijn Artisbibliotheek. Die liefde straalde hij uit en hij kon er heel aanstekelijk over vertellen, bijvoorbeeld in colleges of tijdens supergezellige redactie-etentjes bij Piet en Gisella thuis. Ik ga Piet ontzettend missen.
Ben Salemans
Francien Petiet
Of ik niet in de redactie van Neder-L zou willen zitten? Die vraag legde Piet mij enkele jaren geleden voor. We hadden afgesproken in de Artisbibliotheek, waar hij destijds als conservator werkzaam was. Daar zouden we het een ander doornemen en zou ik wegwijs worden gemaakt in Neder-L en de daaraan verbonden werkzaamheden. Ik kwam aanlopen en trof Piet buiten voor de bibliotheek aan. Op de muur van de Artisbibliotheek zat een buitengewoon grote vlinder en Piet was aan het wachten op een specialist van het nabij gelegen Hortus Botanicus. Piet was aan het speculeren wat voor een soort vlinder het zou kunnen zijn en was ervan overtuigd dat het een bijzonder exemplaar was. Hij was voor zijn doen dan ook redelijk opgewonden. Wellicht zag hij zichzelf opnieuw op de voorpagina van de NRC, maar dan niet als ontdekker van een nieuwe Bredero-druk. We bleven doodstil wachten. Toen eenmaal de ‘vlinderexpert’ kwam werd meteen duidelijk dat het een veel voorkomende reuzenvlinder was (de naam is mij ontschoten), ontsnapt uit de vlinderkas van de Hortus, maar niet bijzonder en niet de moeite van het vangen waard. We gingen enigszins teleurgesteld naar binnen, waar we de rest van de middag gesproken hebben over Neder-L.
Het was de bedoeling dat ik Piet zou vervangen, maar daar is weinig van terecht gekomen. Ik werd toegevoegd aan de redactie. De afgelopen jaren bleef de bijdrage van Piet aan Neder-L zeer groot, helemaal toen de weblog van start ging. Veel berichten waren afkomstig van Piet, die een groot netwerk om zich heen had, veel nieuwsbrieven ontving; op het gebied van de Nederlandse taal en literatuur en natuurlijk boekwetenschap ontging hem weinig. Zelfs de laatste dagen voor zijn overlijden was Piet nog betrokken bij Neder-L. Weliswaar was hij te moe om zelf berichten te plaatsen, maar berichten naar mij doorzetten deed hij nog wel. Op woensdag 15 februari ging ik samen met een goede vriendin naar Piet toe om definitief afscheid te nemen, ik namens de redactie van Neder-L. Piet was moe en lusteloos, maar nog wel Piet. Rustig als altijd zei hij dat hij op was en dat het leven voor hem zo geen zin meer had. Het was, hoe zwaar ook, goed om dat van hemzelf te horen. We spraken kort over zowel leuke als minder leuke zaken. De Artis-bibliotheek kwam voorbij, Zeeland en natuurlijk ook Neder-L. Hij was blij met de inzet van de nieuwe Neder-L-ers Bas Jongenelen en Fabian Stolk.
Het is moeilijk te accepteren dat Neder-L zonder Piet verder moet. Hoewel, helemaal weg is hij natuurlijk niet. Als mede-oprichter blijft Piet digitaal voortleven via Neder-L. Een kleine troost voor een groot verlies.
Francien Petiet
Marita Mathijsen
Lof wordt vaak te laat uitgesproken. Vóór Piets overlijden heb ik hem daarom een mailtje gestuurd waarin ik hem liet weten hoezeer ik op hem gesteld was. Ik citeer een aantal passages uit die mail: Je humor was een verademing op de universiteit. Je spitsheid was altijd weer verrassend. Ik heb veel van je geleerd, van je vasthoudendheid, van je wetenschappelijk geweten, van je bescheiden zelfverzekerdheid, van je rustige manier om vast te houden en daardoor dingen te bereiken. Achterbaksheid, berekening, jaloezie, dubbele agenda’s of nurksigheid ken je niet – en daarin verschil je van veel collega’s. Je hebt een heel bijzondere betekenis voor me gehad, toen mijn echtgenoot plotseling overleed. Ik was toen bezig aan de laatste fase van mijn handboek teksteditie, Naar de letter, en toen heb jij aangeboden mee drukproeven te corrigeren en illustraties te zoeken. Dat was toen een grote troost voor mij, en ook een uitweg, want juist het vasthouden aan werk is in moeilijke omstandigheden vaak het beste. Dat heb je tot nu toe ook laten zien. Ik heb toen je grote vriendschapsvermogen leren kennen.
Dank je voor dit en allerlei andere vrolijkheden en aardigheden, die het bestaan op en om het P.C. Hoofthuis zo veraangenaamden.
Ik heb in de mail aan Piet zijn vakmanschap niet geprezen, Piet wist zelf wel wat hij waard was, maar nu hij er niet meer is wil ik benadrukken hoe groot het verlies is voor de Neerlandistiek en de boekwetenschap. Hij hoorde tot een generatie boekwetenschappers die als we niet oppassen uitsterft. Zijn kennis van het boek, van druktechnieken, van paleografie, van letters en boekopbouw was fenomenaal, en beperkte zich niet tot een enkele periode. Dat hij bovendien ‘het boze oog’ had en geen boek kon openslaan of een zetfout ontdekte, is niet alleen vermakelijk, maar het getuigt ook van zijn onvergelijkbaar oog voor wat een boek moest zijn.
Marita Mathijsen (UvA)
Klaas Beekman
Voor mij is en blijft Piet Verkruijsse de man van de laconieke manier van spreken, ook als het om heftige zaken ging. Hij had oog voor de gekte om zich heen, maar liet zich nooit gek maken. Piet ging bij alles zijn eigen weg. Zo ontwikkelde hij een systeem – zonder daar enige ophef over te maken – , met behulp waarvan hij via de moderne media studenten thuis aan een opdracht kon laten werken en op het verloop ervan kon toezien. Hij creëerde zo al in een vroeg stadium een manier waarop er flexibel gewerkt kon worden. Ik zie hem nog tevreden achteroverleunend naar zijn scherm kijken.
Klaus Beekman (UvA)
Peter-Arno Coppen
Er zijn niet veel mensen meer die goed kunnen gnuiven. Het komt überhaupt al niet zo vaak meer voor dat ik dit woord gebruik, maar het komt het dichtste bij de indruk die ik wil vastleggen. Het WNT omschrijft het wat onbeholpen als “Met licht leedvermaak, met lichten spot lachen, heimelijk pleizier hebben, gniffelen; ook: zich verkneukelen.” maar de gedetailleerdheid en de nuancering verraden al dat de woordenboekmakers er niet goed raad mee weten.
Misschien is dat wel een van de karakteristieke kenmerken van het gnuiven: dat je er niet goed raad mee weet, dat het mensen lichtelijk op het verkeerde been zet. De gnuiver heeft daar zichtbaar plezier in. En dat is dan vervolgens het ultieme gnuiven.
Er zijn dus niet zo veel mensen meer die het kunnen. Het beste voorbeeld is het Neder-L-redactielid Piet Verkruijsse. Wie wel eens een van de schaarse (en dus legendarische) redactievergaderingen van Neder-L heeft meegemaakt, weet wat ik bedoel. Tenzij het over boekrecensies ging (want daar viel weinig over te gnuiven) zat iedereen voortdurend met een half oog naar Piet te kijken die dan, tja hoe zeg je dat, “enigmatisch gnuifde.” Ik heb altijd het idee gehad dat Piet dan heimelijk pleizier of lichten spot had over de onwezenlijke ideeën die de andere redactieraadsleden in hun enthousiasme door de kamer slingerden. Gelukkig werden wij dan zo afgeleid door de gedachte aan de vraag hoe Piet er eigenlijk over dacht dat het meeste dan niet doorging.
Het lijkt niet eerlijk om iemand te karakteriseren op een detail, maar in het geval van Piet geloof ik dat ik weinig keuze heb. Het is ondoenlijk voor één persoon om Piet in al zijn neerlandistische veelzijdigheid te schetsen. Ik geloof daarom dat hij niet alleen in beeld blijft door wat hij achterlaat, maar dat hij ook weer oprijst uit de scherpe details die zijn vrienden bij elkaar brengen. En ik heb de indruk dat er daar heel veel van zijn. Het woord gnuiven met zijn oude, cultureel rijke inhoud mag daartussen niet ontbreken.
Het woord is niet zo frequent meer. Ik heb niet eens meer de intuïtie of het nu gnoof of gnuifde is (het is gnuifde maar dat heb ik moeten opzoeken). Waarschijnlijk sterft het woord uit omdat de echte gnuivers langzaam verdwijnen. Ik vind dat een groot gemis.
Peter-Arno Coppen
Marc van Oostendorp
Ruim vijftien jaar is Piet de basso continuo van Neder-L geweest. Alle andere medewerkers hadden hun onbetrouwbare perioden, waarin ze ineens werden opgeslokt door andere beslommeringen, in hun werk of in hun privé-leven. Zonder permanente stroom van mededelingen uit alle hoeken van de neerlandistiek die Piet steeds bezorgde, had het tijdschrift in sommige perioden drooggelegen en nu waarschijnlijk niet meer bestaan.
Piet was een echte neerlandicus en een echte intellectueel — met alle positieve eigenschappen die daar bij horen: iemand die hechtte aan precisie, aan correctheid, maar iemand die voor alles een heer bleef. Met zijn licht ironische manier van praten, zijn zachtjes sabbelen op de steel van zijn pijp was hij bij iedere redactievergadering een baken. Hij hield van de mooie dingen in het leven, van de Nederlandse letteren natuurlijk, en van verzorgd taalgebruik, maar ook van kunst en natuur.
Het afgelopen jaar had hij een kleine kring op de hoogte gehouden van zijn gezondheidstoestand. Ook die berichten waren typisch Piet Verkruijsse: precieze beschrijvingen in een onkreukbaar, op het oog bijna onbezorgd soort Nederlands. Maar het laatste bericht, van ruim een week geleden, was allesbehalve goed.
We hebben deze week afscheid van Piet moeten nemen. Dat slaat het hart uit Neder-L. >
Marc van Oostendorp (Meertens Instituut)
Elders
Hier verzamelen we berichten die elders op het internet zijn verschenen naar aanleiding van Piets overlijden:
- NRC Boeken: Boekhistoricus Piet Verkruijsse overleden
- Caraïbisch uitzicht: De bewaker van de Merians is niet meer
- Boekgeschiedenis.be: Piet Verkruijsse overleden
- UbA-blog: In memoriam
- Textual Scholarship: In memoriam P.J. Verkuijsse
- Informatieprofessional: Boekhistoricus en bibliothecaris Piet Verkruijsse overleden
- Foliaweb: Boekhistoricus Piet Verkruijsse overleden
- (Oud-studente) Juul Verheijen: Piet Verkruijsse (1943-2012)
- UBA-e: In memoriam Piet Verkruijsse (1943-2012)
U kunt onder dit bericht desgewenst reageren, uw herinneringen plaatsen, enz.
Bas de Melker zegt
Met Piet deelde ik niet alleen onze geboorteplaats – Groede in Zeeuws-Vlaanderen – maar ook jarenlang inspirerend, creatief en stimulerend samenwerken. Hij vanuit de UvA, ik vanuit het Stadsarchief, in stages, studentenbegeleiding, onderzoek. Piet koppelde een fenomenale eruditie aan een ononderbroken humor. Wat zullen we hem missen.
Jeltje Zijlstra zegt
Piet laat bijzondere herinneringen achter. Zijn liefde voor het vak was zeer inspirerend. Ik heb hem altijd gezien als mijn grote leermeester. Een groot gemis.
Peter Hoffman zegt
Ach, hoe lang geleden alweer toen ik als stagiair rubrieksredactie van het tijdschrift Literatuur elke woensdag enkele uren in de doorrookte kamer van Piet Verkruijsse (pijp) en Gé van Bork (sigaar) in het P.C. Hoofthuis doorbracht… Vooral de uitgebreide lunches, waarbij ook Bernt Luger regelmatig aanschoof, herinner ik me nog goed. Voelde het in het begin als een voorrecht om op deze wijze met mijn docenten om te verkeren, al snel ontstond er een soort kameraadschap, die ervoor zorgde dat ik ook na beëindiging van mijn stage daar nog vele woensdagen even langswipte.
Rust zacht, Piet.
Michel Couzijn zegt
Een docent neerlandistiek die ik me 28 jaar na dato nog met warme gevoelens herinner als inspirerend vakman, als iemand die zichtbaar graag wil dat *jij* leert wat voor interessants *hij* weet, en bij wie de anderhalf uur sneller om zijn dan je zou willen, dat is een witte raaf.
Deze witte raaf vloog heen.
Niet snel zal ik het spannende verhaal vergeten over zijn zoektocht naar exemplaren van Smallegange's 'Nieuwe Cronyk', een geschiedschrijving uit Zeeland. Hij bouwde het verhaal op als een thriller en bewaarde de ontknoping – de ontdekking van een allesonthullend exemplaar met een uniek gedicht op het schutblad bij een theeschenkende en koekjesserverende bejaarde Zeeuwse dame – tot op het einde. Waar hij zelf aanstekelijk om moest gnuiven (bedankt Peter-Arno, voor dit mooie woord).
Ik zit niet in het filologisch onderzoek, maar wil op deze verrassende plek toch even wijzen op het exemplaar in de Haarlemse Stadsbibliotheek van Paul Francois Roos' "Surinaamse Mengelpoëzy" – ik meen tenminste dat dit de titel was – met een in verzen gestelde, handgeschreven opdracht van de Nederlandse oom bij wie Roos in Diepenveen logeerde, en die enige interessante biografica bevat. Wie weet nog eens voer voor een masterscriptie. Zonder Piet Verkruijsse (en Bert Paasman) was ik hier nooit op gestuit. Na 28 jaar een nog altijd onvervuld verlangen om dit eens uit te zoeken.
Kortom, nog bedankt, mijnheer Verkruijsse, voor de liefde voor het oude boek die u bij mij aanwakkerde. Leraren horen zelden of nooit wat ze bij hun leerlingen teweeg hebben gebracht. Dat is niet zozeer tragisch als wel teken van een bemoedigend vertrouwen in eigen kunnen en dat van hun studenten.
Ans Schoorlemmer zegt
Tijdens mijn 7-jarige (deeltijd)studie Ned. Taal en Cultuur, ben ik Piet veel tegengekomen. Diverse modules bij hem gevolgd. Zoals velen ben ik met hem naar Antwerpen geweest, naar Haarlem, naar Alkmaar, naar de Artisbibliotheek enz. Ook was hij mijn begeleider bij mijn scriptie over de Alkmaarse Librije.
Ik herinner me Piet als een hardwerkend en zorgvuldig iemand, die erg veel van zijn vakgebied hield. Maar ik herinner me vooral ook zijn humor. In de pauzes bijvoorbeeld zijn: "Zo en dan gaan we nu maar even een frisse neus halen".
I.v.m. "medische onderzoeken" zegde hij een afspraak met mij, voor een rondleiding in de Artisbibliotheek, af. Er zou later een nieuwe afspraak komen. Nu begrijp ik waarom dat niet is gebeurd. Jammer. Hij vertelde ook nog dat hij een boek ging maken over die bibliotheek, hij had het naar zijn zin.
Er is een geleerde boekenman en een sympathiek mens heengegaan…
Ik wens iedereen sterkte.
Ans Schoorlemmer