Het gesprek kwam in de pizzeria ineens op aanspreekvormen. Vroeger, ja vroeger, kon een mens nog zeggen ‘O mijn teerbeminde’, zei iemand. Of dat in het Nederlands ooit natuurlijk geklonken heeft, is moeilijk na te gaan, zei een ander. Maar in het Latijn zei men die ‘O’ wel degelijk van nature, en dat geldt in het zuiden van Italië nog steeds, vertelde de Italiaanse in ons gezelschap. Van Napels tot in Sicilië kun je mannen hun horen aanspreken als ‘O Maria!’ (of ‘A Maria’).
Wat er in het moderne Nederlands op het eerste gezicht nog het meest mee overeenkomt is het woordje hé:
– Hé Karel, kom je?
Dat hé kan ook alleen staan, of het kan gevolgd worden door het persoonlijk voornaamwoord jij:
– Hé, kom je?
– Hé jij, kom je?
Gek genoeg klinkt die laatste zin onvriendelijk. Hij suggereert dat je niet op de naam van de aangesproken naam kunt komen of dat die naam je niet interesseert. Een los jij (‘Kom jij ook?’) wekt die suggestie niet, net zo min als het losse woordje hé: dat klinkt eerder intiem dan agressief.
Wat zorgt voor dat effect? Hé is, in ieder geval aan het begin van een zin, duidelijk een aanspreekvorm die je kunt laten volgen door de naam van de aangesprokene (een vocatief). Wanneer het niet nodig is om de naam te zeggen, kun je hem gewoon weglaten. Maar juist door op die plaats expliciet jij te zeggen, laat je horen: ik had hier ook iets anders kunnen zeggen — jouw naam bijvoorbeeld, maar daar heb ik toevallig net even geen zin in. En zo kun je afstand scheppen door iemand aan te spreken.
Laat een reactie achter