Op de voorpagina van de Volkskrant van vandaag, 30 april 2012, viel mij het vetgedrukte woord “middeleeuws” op. Het bleek de ‘kop’ te zijn van de dagelijkse Voetnoot van Arnon Grunberg. Hoewel je dat niet kon afleiden van die vette kop handelde deze over economie. Grunberg verdeelt de experts in twee groepen: “Zij die menen dat fiscale discipline en bezuinigingen de weg uit de crisis zijn. […] En zij die menen dat de overheid de economie dient te stimuleren en dat fiscale discipline alleen het probleem slechts groter maakt.” Als een woordvoerder van de tweede groep citeert Grunberg een niet met name genoemde econoom, die het blind bezuinigen “middeleeuwse economische chirurgie” noemde. Volgt de slotalinea van Grunberg zelf: “Deskundigheid is inderdaad nauwelijks vereist om te beseffen dat de crisis met middeleeuwse middelen wordt bestreden waar later hard om zal worden gelachen.”
Ik moet nu al lachen.
Er is inderdaad nauwelijks deskundigheid vereist om ‘middeleeuws’ als etiket te plakken op alles wat men dom, achterhaald of verwerpelijk vindt. Dat een anonieme econoom dat doet en daar ook nog eens de middeleeuwse chirurgie bij sleurt, is tot daar aan toe, maar dat Grunberg dit vooroordeel klakkeloos overneemt, getuigt van (te) weinig historisch besef.
Wat weten wij van de middeleeuwse economie? Wat weten wij van de Middeleeuwen? Veel te weinig. En als het aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ligt, zal dat er niet beter op worden aangezien politiek Nederland ‘toekomstgericht’ denkt. Wij gebruiken het verleden veel te weinig als object van ontnuchterend wetenschappelijk onderzoek, maar misbruiken het door het ofwel te verketteren ofwel te idealiseren. Het ene is net zo dom en contraproductief als het andere.
De middeleeuwse economie is geënt op de Romeinse. Die was gebaseerd op landbouw. De Romeinen waren exemplarische boeren, met als onverwacht gevolg dat de vroeg-middeleeuwse Benedictijnse abdijen modelboerderijen waren. Maar de Romeinen waren ook zeer vertrouwd met het fenomeen transport: navigare necesse est! Zo konden zij met slavenarbeid steden bouwen die zij, dankzij wegen over land en over water, van alles konden voorzien waaraan de bewoners van die steden behoefte hadden.
Nadat Constantijn de Grote (280-337) zijn macht in Rome gevestigd had, verplaatste hij tussen 325 en 330 het bestuurlijke centrum van zijn rijk naar Byzantium dat Constantinopel ging heten, het huidige Istanbul. Dat verzwakte Rome en de gevolgen bleven niet uit. In de loop van de vierde en vijfde eeuw was er voortdurend agressieve immigratie, die wij kennen als de Volksverhuizingen. Als West-Europa weer enigszins tot rust gekomen is, dan zijn het de Germaanse Franken die hier een grote machtsfactor van betekenis zijn geworden. Als je de taal als maatstaf neemt, veranderde er weinig of niets ten zuiden van de Loire, waar de bevolking bleef praten en schrijven alsof zij nog in het Romeinse Rijk woonden. Boven de Loire, waar men ‘Frans’ ging spreken, zie je een mengeling van de Frankische en de Romeinse beschaving. Waar men ‘Duits’ ging praten, werden de Franken de dominante factor.
De Franken waren economisch vele malen zwakker dan de Romeinen. Aan stedenbouw kwamen zij nauwelijks toe, overbevolking was een demografische plaag die hen dwong al vrij snel naar elders te vertrekken. De bloeiende Romeinse steden in het westen van Europa kwijnden dan ook weg en de bevolking concentreerde zich op het platteland, waar men leefde van wat het land opbracht. De machthebbers die inmiddels een verbond met de kerk van Rome gesloten hadden om hun gezag te legitimeren, reisden voortdurend hun rijk rond om hun macht te manifesteren en ter plekke hun belasting te consumeren. Anders dan de Romeinen waren de Franken logistieke nullen.
Als er aan het begin van de elfde eeuw een einde gekomen is aan de invallen van de Noormannen richten de kwetsbare, want aan rivieren gelegen steden zich op, oefenen een grote aantrekkingskracht uit op ondernemende mensen en worden economische motoren. De plaatselijke feodale machthebbers zijn daar verre van blij mee, maar de landsheer grijpt met beide hebberige handen de steden aan om zijn kas te spekken en de macht van zijn leenmannen te ondermijnen. Deze ‘oude’ adel dacht feodaal en in beloning in natura, in goederen en voedsel, niet in geld.
Met de verdwijning van de Romeinse economie verdween ook het geld uit de alledaagse samenleving. Niet helemaal, maar geld werd zeldzaam omdat men het niet meer nodig had. Bovendien was geld gedurende de Middeleeuwen in de harten en de zielen van de Christenen voor altijd besmet, omdat de Zoon van God, niet om ideologische of religieuze redenen verraden en gedood werd, maar uit jaloezie en hebzucht: dertig zilverlingen. Heel lang weigerden diep gelovige mensen geld aan te raken …
Gedurende de Middeleeuwen werd er ook geld geleend en kende men het fenomeen rente. Maar, rente was woeker en daarmee een doodzonde voor diegene die slapend rijk wilde worden door het vragen van rente. Woekeraars gingen na hun dood rechtstreeks naar de Hel. Deze fundamentalistische financiële mentaliteit zorgde ervoor dat de geldhandel in handen kwam van mensen die hier niet moeilijk over deden: de Joden. Het anti-judaïsme dat kenmerkend is voor het Christendom van na het Concilie van Nicea (325) werd er niet minder op om het eens eufemistisch te formuleren, terwijl door de verstedelijking van de maatschappij de Joden zichtbaar in hun wijk woonden. Dat laatste was heel gebruikelijk in het Romeinse Rijk en dus ook gedurende de Middeleeuwen: mensen die hetzelfde geloof belijdden of de zelfde afkomst hadden of hetzelfde beroep uitoefenden, organiseerden zich in stadswijken. Dit had gedurende de Kruistochten tot gevolg dat de ene stadswijk de Kruisvaarders als aartsvijanden bevocht, terwijl zij aan de andere kant van de stad als bevrijders werden binnengelaten.
De middeleeuwse stedelijke economie – op het platte land veranderde nog niet veel: wat de boer niet kent [lees: verbouwt] dat vreet hij niet – was deels gebaseerd op handel en nijverheid, deels op kennis en cultuur, deels op pelgrimage en ‘pia fraus’, deels op zelfredzaamheid. Middeleeuwse steden waren veel groener dan de onze en er was ruimte zat voor het houden van kippen en een moestuin. Voor een kan melk hoefde men de boer niet op.
In één opzicht verschilden de uit de as herrezen middeleeuwse steden diametraal van hun Romeinse roots. De Romeinse samenleving barstte van de slaven. Om die slaven aan het werk te houden werd er vooral zo niet haast uitsluitend gebruik gemaakt van handarbeid. Machines waren in de Romeinse economie praktisch taboe. Niet in het Romeinse leger. Wat Romeinse genie aan belegeringswerktuigen kon bouwen uit hout en materiaal dat op locatie gevonden kon worden – men leze bijvoorbeeld De Joodse Oorlog van Flavius Josephus – is imponerend. Middeleeuwse steden kenden geen slaven. Men was juist van het platteland gevlucht, waar men als lijfeigene een slavenbestaan leidde, om de vrije stadslucht te ademen. De middeleeuwse stad omarmde de machine en gebruikte die als watermolen, als takel, als klok, als pers, als windmolen, als vijzel, als voertuig én als geneeskundig instrument. Zo ontwikkelde de middeleeuwse chirurgie een machine, waarmee men pijlen die in het lichaam geschoten waren, door middel van een opgewonden veer er in één beweging uit kon trekken. Heel inventief en kenmerkend voor het middeleeuwse medische denken. Men leze de Cyrurgie (ca. 1300) van meester Jan Yperman. In een laat-middeleeuws Gents handschrift, waarvan ik de signatuur niet meer voor de geest heb, staat een gedetailleerde tekening van die pijlentrekmachine, die eruit ziet als een grote kruisboog.
De ruggegraat van de laat-middeleeuwse economie is het gilde-systeem. Om zelfstandig timmerman te kunnen worden, ging men eerst als ‘leerling’ in dienst van een ‘meester’. Als men het vak beheerste, kreeg men de status van ‘gezel’, medewerker zouden wij nu zeggen. Een gezel was een kandidaat-meester, maar kon dat alleen maar worden als er een meesterschap vrij kwam. Je kon je niet vrij vestigen als meester-timmerman. Onze notariële wereld was tot voor kort nog heel middeleeuws georganiseerd. Een gezel verdiende natuurlijk veel meer dan een leerling, maar nog te weinig om te huwen en een zelfstandig huishouden te voeren. Wij hebben daar de uitdrukking ‘vrijgezel’ aan overgehouden.
Een meester-timmerman mocht niet zo maar een eind weg timmeren en proberen zijn producten te verkopen. Dat komt pas na de Middeleeuwen als het kapitalisme doorbreekt met even grote als schrijnende armoede in de tweede helft van de zestiende eeuw en de eerste helft van de zeventiende, onze Gouden Eeuw, met gedwongen werkkampen voor daklozen. Lees maar eens Boeventucht (1587) van Coornhert. De middeleeuwse gilde-meester maakte uitsluitend op bestelling en op maat.
Heel veel akelige dingen als verbranding van heksen en ketters en andere wreedheden die wij achteloos en onwetend aan de Middeleeuwen toeschrijven, dateren van erna … Maar omdat de Reformatie kort na het midden van de zestiende eeuw definitief doorbrak en die macht behield, heeft men veel van de ellende die sindsdien plaatsvond over de schutting van de geschiedenis in de tuin van de middeleeuwse buren gegooid. En dat praat men elkaar maar al te graag na.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adverteert op zijn homepage:
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland. OCW wil dat iedereen goed onderwijs volgt en zich voorbereidt op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Verder wil het ministerie dat iedereen cultuur kan beleven en dat leraren, kunstenaars en wetenschappers hun werk kunnen doen.
Ik durf te voorspellen dat hier later hard om gelachen zal worden.
Peter Kortz zegt
Mijn reactie betreft column 86: Middeleeuws.
De econoom die Grunberg verzuimt te vermelden is Luis Garicano, hoogleraar economie en strategie aan de London School of Economics. Ook doet hij (Luis) een duit in het zakje van de Spaanse denktank FEDEA en hij is lid van de Economie-groep (www.euro-nomics.es).
Deze gegevens ontleen ik aan het NRC Handelsblad, katern Opinie en Debat, NRC Weekend, 29/29 april 2012, p. 10.
In zijn stuk spreekt hij niet over de middeleeuwse economie, maar gebruikt hij de middeleeuwse chirurgijn als beeld bij het lukraak snijden in de staatsbegroting. De middeleeuwse chirurg sneed zonder al te veel kennis van zaken in het lijf van zijn zieke medemiddeleeuwer. En dat moeten wij nu niet doen volgens Garicano als het gaat over bezuinigingen. Niettemin heeft de chirurgie na de middeleeuwen veel deskundigheid verzameld, ongetwijfeld ook dankzij de middeleeuwse chirurgijn.
Hij eindigt zijn stuk met de volgende volzin:
'Laten we hopen dat met het nieuwe regeerakkoord het oude zelfverzekerde, hervormingsgezinde Nederland van de stuurlui Lubbers en Kok en Bolkestein terugkeert en dat we in de toekomst op deze uiterst moeilijke tijden voor Europa kunnen terugzien als de barensweeën van een beter Europa, en als het einde van de middeleeuwse economische chirurgie.'
Ik had de zin in tweeën gehakt, maar goed ik citeer.
Peter Kortz
Willem Kuiper zegt
Het beeld dat mensen van nu hebben van hoe een (middeleeuwse) chirurgijn te werk ging, is mijns inziens vooral zo niet uitsluitend gebaseerd op films die men gezien heeft, waarin een sterk gekleurde voorstelling van zaken gegeven wordt. Wie de moeite neemt om middeleeuwse medische tractaten als de 'Cyrurgie' van meester Jan Yperman te lezen of 'Der vrouwen heimelijcheit', zal zich verbazen over subtiliteit en de zachtaardigheid waarmee de patiënt benaderd en behandeld wordt. Maar tegelijkertijd kan men in andere boeken lezen dat het raadplegen van een arts dienst aan de duivel is, immers ziekte is een straf of een beproeving van God, waarop men als schepsel Gods enkel met geduldig lijden, vasten en onthouden mag reageren. Wat wij hier economisch van kunnen leren …
Willem Kuiper zegt
Zojuist vond ik de nieuwe 'Madoc, Tijdschrift over de Middeleeuwen' op de deurmat. Dat is een even leuk als leerzaam kwartaaltijdschrift. Kan ik iedere 'Neder-L' lezer aanbevelen. Tot mijn verrassing opent jaargang 26, aflevering 1 met een artikel van Maria Patijn: 'Bloed, zweet en tranen. De kruisboog medisch toegepast', p. 2-11. In dit artikel vindt u een goede foto van bovengenoemde pijlentrekmachine in UB Gent. hs. 1273, fol. 34 recto.