‘Arnon Grunberg is de Nederlandse literatuur ontgroeid’, kopte Trouw naar aanleiding van De man zonder ziekte. Eigenaardig. Grunberg schrijft nog steeds in zijn vaders taal, het Nederlands, en niet in het Duits van zijn moeder of het Engels van zijn min of meer vaste verblijfplaatsen in Amerika en Ierland. Ook kom je hem niet tegen in de New Yorker, zoals Peter Breedveld snedig twitterde. Op grond van het talige criterium hoort deze schrijver zonder grenzen nog steeds tot de sociale en culturele ruimte die we als Nederland plegen aan te duiden, de ruimte waarbinnen de academische opleiding Nederlandse Taal en Cultuur haar niche heeft.
Hier en daar verneem je enige twijfel als het gaat om de legitimiteit van die opleiding. Aan sommige Nederlandse universiteiten lijkt het specialisme neerlandistiek te zullen opgaan in brede bacheloropleidingen of via herverkaveling ondergebracht te gaan worden bij Taal- dan wel Literatuurwetenschap, of – zoals de universitaire anglomanie wil – Linguistics en Literature. De achterliggende overweging daarbij is dat een studie die zich beperkt tot taalgrenzen niet meer van deze tijd is. Daar valt wel iets voor te zeggen. De Nederlandse taalwetenschap is al lang niet meer exclusief op het Nederlands gericht, en het onderzoek naar de Nederlandse literatuur, van olla vogala tot Jacques Firmin Vogelaar, kiest principieel een internationaal vergelijkend perspectief. Al daarom al vind ik het prima dat de nu nog door mij vervulde leeropdracht (moderne Nederlandse letterkunde) na mijn pensionering op 1 september a.s. de toevoeging ‘in mondiaal perspectief’ krijgt. Dat is helemaal in de geest van mijn eigen professionele bezigheden van de afgelopen achtendertig jaar, waarbij ik steevast Couperus naast Flaubert plaatste en Bordewijk in verband bracht met Ernst Jünger.
Toch is er een sterk argument om Nederlandse Taal en Cultuur niet helemaal in andere opleidingen te laten verdwijnen. Terecht klinkt de laatste jaren een steeds luider roep om meer academisch gevormde leraren in het VWO. Ze zijn bitter hard nodig om het peil van het onderricht in de eigen taal, literatuur en cultuur te bewaken. Dat het daarmee op dit moment niet al te best gesteld is (enkele goede VWO-scholen niet te na gesproken), weet elke universitaire docent die werkstukken en scripties moet zuiveren van ongerechtigheden voordat ze enigszins leesbaar zijn, eerstejaars de beginselen van de grammatica bij moet brengen, en over het nodige incasseringsvermogen moet beschikken als nauwelijks één VWO-abituriënt uit de honderd heeft gehoord van Dante, Shakespeare en Multatuli.
Laat dus de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur (in Leiden vanaf de MA-fase herdoopt in Neerlandistiek) intact, al was het alleen maar om ervoor te zorgen dat men ook over honderd jaar nog weet dat Arnon Grunberg niet alleen is geboren en getogen in Amsterdam, maar ook in het Nederlands werd uitgegeven en gelezen.
Jaap Goedegebuure, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, Leiden
Laat een reactie achter