[l] De klank [l] maak je door de punt van je tong vlak achter je tanden te zetten, en dan de lucht links en rechts van dat puntje naar buiten te laten stromen, terwijl je stembanden trillen.
Wat je met de grote lap tongvlees doet dat achter dat puntje zit, kan variëren. Je kunt het helemaal optillen – dan krijg je wat wel een dunne l genoemd wordt. Je kunt hem ook laten hangen, en dan krijg je een dikke l.
Over het algemeen maken Nederlandstaligen – net als de sprekers van veel andere talen – een dikkere l in tal (aan het eind van de lettergreep) dan in lat (aan het begin van de lettergreep). Aan het eind van de lettergreep lijkt het er toch al allemaal minder toe te doen: ook het verschil tussen rad en rat wordt er niet meer gemaakt. Dat heeft misschien te maken met het feit dat medeklinkers (l, d) na een klinker (a) minder goed te horen zijn dan ervoor. En dat komt weer doordat klinkers iets luider zijn dan medeklinkers en onderscheidingen tussen zachte geluiden moeilijker te onderscheiden zijn als je net een wat hardere klank hebt gehoord: je oor trilt dan als het ware nog even na en is net wat minder gevoelig. De spreker houdt daar onbewust rekening mee en doet wat minder zijn best op die klank.
Een dikke l klinkt een beetje als een w. Dat is de reden waarom in het Nederlands ooit woorden als alt/old en kalt/cold (ik geef de Duitse en Engelse equivalenten) geworden zijn tot oud en koud. Ook daar is het Nederlands niet uniek in: in het Frans moet het meervoud van cheval ‘paard’, chevaux ook geklonken hebben met een [au]-klank die vervolgens tot [o] geworden is op een manier die we elders in de Klankencyclopedie ooit nog behandelen.
In het Nederlands is de verandering ooit gestopt. Dat betekent dat we nu soms twee vormen naast elkaar hebben: mout en malt, Wouter en Walter. In dat geval is de tweede vorm uit een andere taal (Engels of Duits) bij ons teruggekomen nadat hij in het Nederlands veranderd was.
Inmiddels zijn we bezig met een tweede cyclus: veel mensen die jonger zijn dan veertig zeggen [mewk] in plaats van [melk] en [baw] in plaats van [bal].
Gaston Dorren zegt
En waarom zeggen sommige mensen 'niels' in plaats van 'nieuws' – hypercorrectie?
Marc van Oostendorp zegt
Naar mijn idee moet je heel erg uitkijken met 'hypercorrectie' als 'verklaring' voor taalverschijnselen. Mensen gebruiken het relatief vaak, maar het is heel moeilijk aan te tonen, en gaat er bovendien iets teveel vanuit dat mensen doorlopend zenuwachtig bezig zijn zich aan de norm te houden. Met andere woorden: hypercorrectie veronderstelt een mate van bewustzijn van het eigen taalgebruik die in 99% van het spontane taalgebruik afwezig is. De 'echte' voorbeelden die gegeven worden zijn daarom marginaal ('kopje kofje', dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen, behalve misschien voor de grap) en ik ken geen overtuigende voorbeelden van systematische invloed.
En zeker in een geval als dit, waarin de meeste mensen zich helemaal niet van het verschijnsel bewust zijn, lijkt hypercorrectie me heel onwaarschijnlijk.
Wat misschien wel aan de hand is: wanneer het verschil tussen 'Niels' en 'nieuws' wegvalt, maakt een spreker in allebei de gevallen een klank die zo'n beetje halverwege zit – het maakt toch niet meer uit. Maar voor menselijke luisteraars die wél verschil maken, is het heel moeilijk om 'iets halverwege' te horen, dat blijkt uit allerlei onderzoek. Je kunt bijvoorbeeld met de computer klanken tussen een 'd' en een 't' in maken, maar een Nederlandstalige luisteraar hoort altijd óf een 'd' óf een 't'.
Dus hoor jij als spreker die 'niels' van 'nieuws' onderscheidt de spreker altijd één van de twee zeggen. Soms valt het kwartje de juiste kant op, en dan valt je niks op. Soms zegt de spreker in jouw oren 'nieuws' terwijl hij 'niels' bedoelt – dan hoor jij een fout; en soms zegt hij in jouw oren 'niels' voor 'nieuws' – en dan denk je aan een hypercorrectie. Maar die spreker is zich nergens van bewust.
Peter-Arno Coppen zegt
O dat lijkt dan eerder een hyperincorrectie: dat je bewust een fout hoort die er niet ( helemaal) is.
Anoniem zegt
Peter Timofeeff is een bekend voorbeeld hiervan. Hij lijkt geen tweelippige w te kunnen maken, waardoor hij in mijn oren altijd 'niels' en 'sneel' zegt.
Ingmar Roerdinkholder zegt
Veel mensen zeggen inderdaad 'mewk', maar nog eerder 'mellek'.
Het heeft vaak ook met het aantal lettergrepen te maken:
mellek – mewken, hallef – hawve, hullep, hulpje.
Hetzelfde met de r: dorrep – dojpje, kerrek, kejken, scherref, schejven.
Ingmar zegt
'Hulpje' moest hierboven natuurlijk 'hùwpje' zijn