Kon je, voor één keer maar, de ogen hebben
van de oude godenbeelden
en de dorst voelen die achter hun gelaat ligt
als een veld zonder beweging,
elke richting, elke passaat
in hen verzadigd.
Kon je hen toch zijn, hun blinde, grote hoofd
dat altijd groter dan hun lichaam is;
kon je het vloeken zijn dat in hun mondhoeken
van hout of steen ligt vastgevroren,
om hun dorst
en om de beeldhouwer die vóór hen was.
Het veld ligt in de droge, witte middag
waaruit geen terugkeer mogelijk is;
naar dode takken in een willekeurig midden
rijst de stilte, laait de stilte op.
Kon je de goden kennen en de aardrijkskunde
van hun spieren en hun zoute lach;
kon je de vreemdeling ontmoeten die zich daar beweegt
en die je achteloos je naam vraagt, je bedoeling
aan de zijne koppelt en weer verder loopt
met jou, een middag vlammend
als het heersen van je dorst.
Wordt hier vervolgd
Chrétien Breukers zegt
Beter geinig gejat dan slecht bedacht.