Al lezende in Ogier van Denemerken – 8 : Dramatische aftocht
Herr ammirael min, wijc pallas
Und seyle wij zu der zee wert,
Unendlich ist zergangen unser vart. (3977-3979).
We zijn als lezers in zo’n geval meestal dankbaar als de teksteditor ons een steuntje in de rug geeft. Hilkert Weddige wijst de weg, door “wijc pallas” in vers 3977 in een voetnoot te vertalen als “gib den Palast auf”. Dat klinkt in de verhaalcontext logisch, maar staat dat er werkelijk? Die scepsis verdwijnt niet als we het woord ‘wijchen’ in het glossarium achteraan in het boek opzoeken. Onder verwijzing naar Middelnederlands ‘wiken’ wordt dit door Weddige vertaald als “weichen” resp. “kapitulieren”, maar in de lijst van vindplaatsen wordt vers 3977 niet genoemd. Dat deze verklaring niet overtuigend klinkt, heeft twee oorzaken. Op de eerste plaats is het Middelnederlandse werkwoord ‘wiken’ evenals het Middelhoogduitse ‘wîchen’ onovergankelijk. Dat betekent dat ‘pallas’ onmogelijk als lijdend voorwerp bij ‘wiken / wîchen’ kan fungeren. Welke syntactische functie kan het dan wel hebben? En ook als we bereid zouden zijn ‘palas’ als object te interpreteren, dan blijft ten tweede nog de vraag waarom het substantief ‘palas’ geen lidwoord bij zich heeft.
Heere ammirael, rume(n) wi tpalas
ende seile(n) wi ter see waert.
Unendlich ist zergangen unser vart.
Iemittes lieffen sie uß zu der ture,
Sine beidden na geachte mure,
Me si fluhent gereit, sij uch kunt
Zu den schiffen werts die da stunde
Gereyt nacht und tag. (3980-3984)
[…] si ne beeden niet na der achemure,
mer si vloen ghereet […]
“Heere ammirael, rumen wi tpalas
ende seilen wi ter see waert.
vore ende eer teganghen es onse vaert.”
Mettien liepen si uter dore,
sine beeden niet na der achemure,
mer si vloen ghereet, si u cont,
ten scepe waert, dat daer stont
ghereet nacht ende dach. (3977-3984)
Laat een reactie achter