Bij ons in de Lage Landen bemoeit de overheid zich met de taal. Ze trekt daar blijkens het nieuwe ‘meerjarenbeleidsplan‘ van de Nederlandse Taalunie ieder jaar 11,6 miljoen euro voor uit. Heeft dat zin? “Taalbeleid is geen luxe maar noodzaak,” schrijven de opstellers van het plan, maar ik kan geen argumenten voor die stelling vinden.
Wat wil men precies bereiken dat niet ook zou lukken zonder overheidsinterventie? Zou ‘het Nederlands’ er inderdaad minder goed voor staan zonder sie 11,6 miljoen per jaar? Dat lijken me cruciale vragen maar ze worden in het plan niet beantwoord.
Neem het begin van het plan. Daar wordt, zoals gebruikelijk in dit soort stukken van de Taalunie, uitgebreid gejubeld over hoe goed het er met het Nederlands voorstaat.
Taal, en de Nederlandse taal in het bijzonder, mag zich verheugen in grote belangstelling. (…) Jongeren sms’en met grote inventiviteit nieuwe woorden en schrijfcodes de wereld in, bij voorkeur zo dat hun ouders hen niet begrijpen. Leraren klagen over het gebrek aan zorg voor taal bij hun leerlingen, maar roemen hun creativiteit. Zangers, rappers, auteurs, toneelschrijvers leveren prachtige staaltjes Nederlands. Binnen en buiten ons taalgebied spannen grote groepen mensen zich in om onze taal te leren. (…) Kortom, het gaat goed met de Nederlandse taal, het Nederlands bruist van het leven.
Dat is natuurlijk allemaal prachtig, maar er valt ook wel wat tegenin te brengen. In de eerste plaats zijn dit tamelijk willekeurige criteria voor het succes van een taal. Op de keper beschouwd zijn het er maar twee, namelijk creativiteit in allerlei vormen (bij jongeren, leerlingen en taalkunstenaars) en belangstelling bij anderstaligen. Je zou ook heel andere criteria aan kunnen leggen – hoe goed oude schrijvers nog gelezen worden, hoeveel mensen een hbo- of universitaire opleiding Nederlands doen, ik noem maar wat. Nergens wordt verantwoord waarom die maten er niet toe zouden doen.
Sterker nog, sommige genoemde voorbeelden lijken mij twijfelachtig. Wie zijn die toneelschrijvers die zulke ‘prachtige staaltjes Nederlands’ leveren en wie gaat er naar hun toneelstukken kijken? Zelfs op het gebied van de inheemse zangkunst lijkt mij weinig reden tot overmatige trots, in vergelijking met andere culturen. (Noem vijf belangrijke Nederlandse of Vlaamse liedjesschrijvers van de afgelopen tien jaren.)
Maar het belangrijkste bezwaar is nog: wat heeft de overheid eigenlijk uit te staan met de zaken die wél een succes geworden zijn? Hoe zou de Taalunie de creativiteit van jeugdige sms’ers gestimuleerd hebben? Zijn de rappers beter gaan rappen dankzij de overheid? Hebben grote groepen mensen zich door ons prachtige taalbeleid laten overhalen om Nederlands te gaan leren? Het is een beetje alsof het KNMI een jaarrapport begint met een jubelverslag over wat voor mooi weer het de afgelopen jaren was.
Misschien is dit vals? Heeft de Taalunie zich alleen maar een wat ronkende inleiding gepermitteerd? Ook uit de rest van het plan krijg ik niet de indruk dat er een duidelijk en vastomlijnd idee over de toekomst is. De strekking is vooral dat de Taalunie de komende vier jaar een ‘anker’ en een ‘baken’ wil zijn. Een anker omdat het een aantal zaken wil helpen vastleggen – de woordenschat van het Caribisch Nederlands bijvoorbeeld, of de grammatica van het Nederlands – en een ‘baken’ omdat het mensen van taaladvies wil dienen, hoewel het eigenlijk niet uitlegt waarom die mensen aan dat advies geholpen moeten worden door de overheid, die immers ook geen kledingadvies verstrekt, of raad over wat we vanavond moeten eten.
Allebei die zaken kunnen natuurlijk ook door anderen worden uitgevoerd – het vastleggen van gegevens over de taal is een wetenschappelijke taak, de adviesfunctie wordt uitgevoerd door particuliere instellingen. Waarom het noodzakelijk is om ook nog een aparte taalinstelling te hebben die een en ander coördineert wordt nergens echt uitgelegd.
Dan blijft de derde grote functie over – ‘communicatie’, en dat dan vooral naar jongeren. De Taalunie is hier al een aantal jaar actief, en heeft zelfs een eigen website. Ik zou zeggen: ga zelf eens kijken en beoordeel of dat een succes is.
Het probleem lijkt mij: er ontbreekt een visie. Nergens in het meerjarenplan wordt een concreet probleem van het Nederlands gesignaleerd dat de Taalunie kan helpen oplossen, nergens wordt een meetbaar succes van de afgelopen jaren gemeld en nergens wordt uiteengezet hoe het met het Nederlands verder moet en wat de Taalunie daaraan kan bijdragen. De organisatie wil een baken zijn, maar weet zelf niet welke kant het op moet. Ze wil een anker zijn, maar dobbert een beetje voort op de woeilige baren van de Nederlandse taal.
Gaston Dorren zegt
Maarten van Roozendaal. Theo Nijland. Alex Roeka. Gé Reinders. En één plaats (niet per se de laatste) reserveer ik voor Vlamingen, die ik minder ken – de mannen van Kommil Foo wellicht.
Vreems genoeg kan ik geen vrouwen bedenken die me als liedtekstschrijver evenzeer overtuigen. Wende Snijders? Mylou Frencken? Misschien.
In ieder geval: je uitdaging hierboven is geen moeilijke Die eerste twee zijn echt grootheden, de rest ook de moeite waard. En dan heb ik het niet eens over bijvoorbeeld Huub van der Lubbe – minder mijn smaak.
Marc van Oostendorp zegt
Natuurlijk is het mogelijk om een lijstje namen te noemen. Pakweg, de winnaars van de Annie M.G. Schmidt-prijs. Maar daarmee heb je nog geen bloeiende cultuur te pakken. (Hoe vaak zijn die mensen op de radio te horen? Op de tv te zien? Hoe vaak lees je over hen in serieuze bladen?
Zoiets kun je ook zeggen over onze stripcultuur: een paar helden, zeker. Maar een 'cultuur'?
Gaston Dorren zegt
Je verplaatst de doelpalen, lijkt me, maar ik ben het wel eens met wat je beweert.
Koen Plevoets zegt
Over dat "baken" van taaladvies is het laatste woord nog niet gezegd. Op het eerste gezicht klinkt het natuurlijk verdedigbaar, want 'het komt het tegemoet aan de behoefte aan expliciete richtlijnen', zoals het Meerjarenbeleidsplan schrijft (p.14): twee miljoen vragen krijgt taaladvies.net per jaar. Alleen wordt er nergens de bedenking gemaakt in hoeverre dat cijfer geen indicatie is van TAALONZEKERHEID bij taalgebruikers (statistieken over de verdeling Vlaanderen-Nederland zouden hier bijvoorbeeld kunnen helpen, of over het soort kwesties dat bevraagd wordt: spelling, grammatica, stijl, enz.). In dat geval valt het te hopen dat de Taalunie dat eveneens twee miljoen vragen TE VEEL vindt. Is dat niet zo, dan krijgen die 11,6 miljoen euro een wel erg bitter bijsmaakje.