Er wringt iets in het Nederlands. En het dreigt in de toekomst nog erger te gaan wringen. Maar onze nazaten zullen het wel oplossen – ik heb zelfs een vermoeden hoe.
Lang geleden had het Nederlands naamvallen, ook in de spreektaal. Naarmate die verdwenen, werd hun rol – namelijk: laten zien welk woord welke grammaticale functie vervult – overgenomen door voorzetsels en door een strikter voorgeschreven woordvolgorde.
Wat er wringt, is dat in sommige soorten zinnen de woordvolgorde op andere gronden al zo vast ligt, dat ze die ‘naamvalsvervangende’ functie niet kan vervullen. Zinnen als ‘Wie heeft de parkiet laten schrikken?’ en ‘Dit is de parkiet die de wijkverpleegster heeft laten schrikken’ zijn daardoor dubbelzinnig.
Een enorm probleem is dat niet (en je kunt af en toe nog eens lachen). Veel zinnen die strikt genomen dubbelzinnig zijn, leveren geen enkel probleem op dankzij onze kennis van de wereld of van de context. In ‘Wie heeft de parkiet laten afmaken?’ zal het doorsneebrein zich niet afvragen of de parkiet misschien onderwerp is.
In veel zinnen met deze constructie treedt het probleem zelfs helemaal niet op, doordat andere signalen de zaak verhelderen. ‘Dit zijn de parkieten die hem hebben laten schrikken’ bevat twee zulke signalen. De persoonsvorm schrikken hebben kan alleen bij een meervoudig onderwerp horen, in dit geval de parkieten (of preciezer gezegd: het betrekkelijk voornaamwoord die, dat terugslaat op de parkieten). En het persoonlijk voornaamwoord hem, een naamvalsvorm van hij, kan niet onderwerp zijn.
Het verschil tussen enkelvoud en meervoud verkeert in het Nederlands in goede gezondheid, maar het naamvalssysteem van de persoonlijke voornaamwoorden ziet wat pips. In de eerste persoon is er geloof ik nog niets aan de hand, maar in de tweede persoon zijn de naamvallen al goeddeels weg: u en jullie hebben maar één vorm voor onderwerp en voorwerp. Ook je is een grammaticaal manusje-van-alles, als kunnen we daar terugvallen op de meer gespecialiseerde benadrukte vormen jij en jou. (Ge en gij hebben natuurlijk nog wel een voorwerpsvorm.)
In de derde persoon wordt het helemaal interessant. In het meervoud zijn de onbeklemtoonde vormen gelijk: ze is onderwerp en voorwerp. Bij personen is als benadrukte vorm het omstreden hun als onderwerp in opmars. In het enkelvoud heeft hem in delen van Vlaanderen hij verdrongen; ik kan niet beoordelen of dat verschijnsel zich uitbreidt. Eveneens in Vlaanderen is ze zowel onderwerp als voorwerp wanneer het over enkelvoudige levenloze dingen van het vrouwelijk geslacht gaat. Bijvoorbeeld, verwijzend naar een deur: ‘Ze is open; doe ze eens toe.’ In het hele taalgebied komt daar nog bij dat we in de derde persoon vaak aanwijzende voornaamwoorden gebruiken, vooral die en dat, waaraan de naamval evenmin te herkennen is (en aan die zelfs het getal niet). Kortom, in de derde persoon is het verschil tussen onderwerp en voorwerp steeds minder duidelijk te zien.
Stél nu even dat de meeste persoonlijke voornaamwoorden in de tweede en derde persoon, en wie weet zelfs ook in de eerste, op langere termijn inderdaad hun naamvalsmarkering kwijtraken. Het aantal dubbelzinnige zinnen neemt dan zeker flink toe, vooral in zinnen waarin onderwerp én lijdend voorwerp levende wezens zijn. Zinnen dus zoals ‘Welke medewerkers hebben hun uitgenodigd?’ en ‘Dat is degene die hem aangereden heeft’.
Voordat u nu denkt dat de Lage Landen aan miscommunicatie te gronde zullen gaan: als dit soort problemen nijpend wordt, ontstaan er ook oplossingen. Zo zou in vraagzinnen het w-woord kunnen gaan schuiven, van zijn huidige plaats aan het begin van de zin naar de plaats waar het ‘logischerwijs’ thuishoort. Dus niet meer ‘Wie heeft Jan gezien?’ (met Jan als onderwerp), maar ‘Jan heeft wie gezien?’ Die constructie is ook nu al aanvaardbaar, maar dan alleen om bijvoorbeeld verbazing uit te drukken.
De andere problematische constructie die ik hierboven noemde – ‘de parkiet die de wijkverpleegster heeft laten schrikken’ – is een lastiger geval. Althans, ik zie zo gauw geen mogelijkheid om dat te verhelpen met een niet al te vreemdsoortige verandering in de woordvolgorde.
Interessant genoeg heeft ook het Afrikaans dat probleem ooit moeten oplossen. In die taal is het naamvalssysteem van persoonlijke voornaamwoorden namelijk nog verder afgebrokkeld dan bij ons, althans in het meervoud. Bovendien geven persoonsvormen er geen informatie over persoon en getal: ek sien, jy sien, ons sien.
De oplossing die in het Afrikaans is ontstaan, heb ik onbewust al in de tweede alinea verklapt: een voorzetsel biedt soelaas. Als het lijdend voorwerp van een zin een levend wezen is, wordt daar het voorzetsel vir, dat doorgaans ‘voor’ betekent, vóór gezet. Ons dubbelzinnige ‘Wie ziet Jan?’ wordt dus ‘Wie sien vir Jan?’ als wij Jan zoeken; als Jan naar iemand kijkt, is ‘Vir wie sien Jan?’ mogelijk (maar minder gebruikelijk). Met betrekkelijke bijzinnen zou hetzelfde systeem ook heel goed kunnen werken, maar om één of andere reden strekt het zich daartoe niet uit. ‘De vrou wat hulle sien’ is dubbelzinnig: ‘de vrouw die hen ziet’ of ‘de vrouw die ze zien’. Je zou in die laatste betekenis grammaticaal-logisch verwachten ‘de vrou vir wie hulle sien’, maar dat wordt niet als correct ervaren.
Hoe dan ook, mocht het huidige Nederlandse systeem te zeer in het ongerede raken, dan kunnen wij het Afrikaanse systeem kapen (en waar nodig uitbreiden) door gebruik te maken van voorof een ander voorzetsel naar keuze. Er zijn ook andere mogelijkheden denkbaar, maar ik denk dat deze aanpassing het beste past bij een toch al bestaande trend in onze taal.
Ik ben benieuwd. En dat zal ik ook wel moeten blijven, want tijdens mijn leven zie ik deze verandering niet meer optreden. En trouwens, als dat wel gebeurde, zou ik het lelijk vinden.
Met dank aan Jana Luther, Kaapstad,
voor de informatie over het Afrikaans.
plaatsman zegt
Er zijn ook al dialecten waar gezegd wordt: "dat is van ik" (Westvlaams). We zijn dus al aardig op weg, hoewel er wel beperkingen zijn (zo kan "hem" in Vlaanderen alleen ná de persoonsvorm worden gebruikt, zoals het noordelijke "'ie": "da kan em zo ni zegge.")
Oh, en "schrikken" is in je voorbeeldzin natuurlijk niet de persoonsvorm, dat is "hebben".
Frans Daems zegt
Een kleine nuancering. Het onbeklemtoonde 'hem' ('m) met onderwerpsfunctie wordt in Vlaanmse dialecten en Vlaamse tussentaal normaal alleen enclitisch gebruikt , dat wil zeggen vast aangehecht achter aan het voorgaande voegwoord ("hij zei dat 'm (= dattem) het niet wist") of de persoonsvorm ("da(t) weet 'm (= weetem) nie"). Buiten enclise is de onderwerpsvorm normaal gesproken 'hij'.
Gaston Dorren zegt
Dat had ik er even bij kunnen zetten, inderdaad, dat 'm als onderwerp altijd achter een voegwoord of de persoonsvorm staat.
En dank, Plaatsman, dat je me op deze slordigheid attendeerde. Ik heb het hierboven aangepast.
Henk zegt
Wat het Afrikaans doet lijkt wel op de Spaanse gewoonte om menselijke of gepersonificeerde lijdende voorwerpen te laten beginnen met "a".
Gaston Dorren zegt
Beslist, ja, al kan dat in het Spaans niet deze oorzaak hebben, lijkt me. Voor zover ik weet deelt het Portugees deze gewoonte niet; ware dat wel zo, dan had dat kunnen bijdragen aan het Afrikaanse gebruik van 'vir'. Ik herinner me nu niet waar dit gebruik van 'vir' vandaan komt.
Ben Verhoeven zegt
Typfoutje: In je Afrikaanse voorbeelden zou 'de' -> 'die' moeten zijn. Dat is het bepaalde lidwoord in het Afrikaans.