In sommige delen van de wereld is het gangbaar dat mensen vier-, vijf- of nogmeertalig zijn. Ik herinner me voorbeelden uit Noord-Australië en Kameroen, maar ook in sommige andere gebieden waar veel kleine talen op een kluitje zitten zal het wel voorkomen, zoals in grote delen van Afrika en Nieuw-Guinea. Een interessante vraag is dan: hoe kan het dat die mensen een prestatie leveren die voor de meeste westerlingen bijna onvoorstelbaar is? En ook: leveren ze die prestatie eigenlijk wel?
In Europa spreken de meeste mensen alleen maar hun moedertaal en Engels, en als Engels hun moedertaal is, spreken ze er (dus) maar één. Drietaligheid komt ook voor, maar onder een minderheid (tenzij we een rudimentaire vaardigheid al meetellen). Meer-dan-drietaligheid is uitzonderlijk.
In Noord-Australië komen veel taalfamilies voor, die elk weer uit meerdere, steevast kleine talen bestaan. |
Is de situatie in die Afrikaanse, Australische enzovoort gebieden wezenlijk anders? In een aantal opzichten zeker wel. Als je in je dagelijks leven meerdere talen nodig hebt, dan leer je die wel spreken. (Over lezen en schrijven heb ik het hier niet; de meeste talen worden nauwelijks geschreven.) Maar hoe goed? Ik kan me drie modellen voorstellen, en ik heb werkelijk geen idee welk daarvan de werkelijkheid het best of het vaakst benadert.
Model 1. De inheemse polyglotten komen al op jonge leeftijd met diverse talen in aanraking en leren die ook. Ze worden daardoor erg goed in het leren van talen – veel beter dan de meesten van ons – en besteden bovendien relatief veel van hun tijd en aandacht aan deze taak. Uiteindelijk torenen hun taalvermogens gemiddeld ver boven de onze uit – sowieso in vreemde talen, maar wie weet zelfs ook in hun moedertaal.
Model 2. Ze leren diverse talen, maar de meeste daarvan zijn vrij nauw verwant aan hun moedertaal, zodat de ‘leerlast’ niet al te groot is. (Dit geldt niet als ze ook een Europese taal als Engels of Frans leren.) Bovendien is de grammatica van niet-geschreven talen weliswaar vaak complex, maar ze hebben een kleiner aantal woorden en veel minder idiomatische uitdrukkingen en vaste woordcombinaties dan talen met een literaire traditie en talrijke gebruiksdomeinen in een complexe samenleving. (Dit laatste is een aanvechtbare stelling – ik ben benieuwd of hier onderzoek naar is gedaan.) Al met al spreken de polyglotten inderdaad meerdere talen goed, maar dit is een minder grote prestatie dan het goed beheersen van hetzelfde aantal talen mét een literaire traditie en veel domeinen, zoals Frans, Hindi of Chinees.
Model 3. Ze spreken hun vreemde talen op een veel lager niveau dan moedertaalsprekers: aanzienlijk kleinere woordenschat, subtiele grammaticale fouten, misschien een afwijkend accent. Ze kunnen dus wel soepel de gesprekken voeren die ze nodig hebben, maar hun ‘opgetelde taalkennis’ (hoe moeilijk dat begrip waarschijnlijk ook te meten valt) is niet per se groter dan die van pakweg een Vlaming die behoorlijk Engels en Frans spreekt. Maar omdat hun gesprekspartners doorgaans op deze zelfde manier meertalig zijn, is men over en weer toleranter voor onvolmaakte taalbeheersing dan we in Europa gewend zijn.
Om verontwaardigde reacties te voorkomen, wil ik nog even benadrukken wat ik allemaal niet beweer. Ik suggereer niet dat schriftloze of kleine of inheemse talen ‘primitief’ zijn. Ik denk niet dat wij, Nederlandstaligen, ze makkelijk zouden kunnen leren – integendeel zelfs. Ik heb ook niet het idee dat ze principieel ongeschikt zouden zijn om als onderwijs- of bestuurstaal te dienen, al zullen ze de daarvoor benodigde woordenschat op dit moment nog niet bezitten. En ik besef ook dat deze talen meer dan genoeg woorden hebben voor allerlei verschijnselen die in hun omgeving relevant zijn, van plantensoorten tot verwantschapsverhoudingen.
Dat gezegd hebbende blijf ik nieuwsgierig of veeltaligheid in Noord-Australië, Kameroen en soortgelijke gebieden een even imposante prestatie is als die van de zeldzame Europeaan die een flink aantal talen goed beheerst (model 1), of dat het met die inheemse talenknobbel zo’n vaart nou toch ook weer niet loopt (model 2 en 3).
Miet Ooms zegt
Eerst een paar opmerkingen:
'maar ze hebben een kleiner aantal woorden en veel minder idiomatische uitdrukkingen en vaste woordcombinaties dan talen met een literaire traditie en talrijke gebruiksdomeinen in een complexe samenleving' Nee, dat klopt niet. Dat zie je aan de woordenschat in dialecten, die ook niet gebruikelijk zijn voor een pak maatschappelijke domeinen. De woordenschat èn het idioom is zeker even rijk, maar gewoon op een ander vlak. Het sociale, emotionele, informele. Daar heb je geen literaire of andere traditie voor nodig.
'Ik heb ook niet het idee dat ze principieel ongeschikt zouden zijn om als onderwijs- of bestuurstaal te dienen, al zullen ze de daarvoor benodigde woordenschat op dit moment nog niet bezitten.' Dat klopt. Op het moment dat onze standaardtalen werden ontworpen (want dat is wat gebeurd is), waren de volkstalen even geschikt voor onderwijs-, bestuurs- en wetenschapsfuncties als die inheemse talen. Men heeft er toen voor gezorgd dat ze wèl geschikt werden, meer nog, men wilde bewijzen dat talen als Nederlands en Duits niet hoefden onder te doen voor toen als hoogstaand geachte talen als Frans, Grieks en Latijn. Het heeft wat neveneffecten gehad, zoals de kunstmatige scheiding hen/hun, en woordparen voor 1 begrip zoals chemie/scheikunde. Maar niemand die zich nu nog afvraagt of dat wel kan, Nederlands als onderwijs- en bestuurstaal.
En dan wat je modellen betreft. Volgens mij is het een mix.
Model 1 bevat een kern van waarheid, omdat mensen die heel jong meertalig worden opgevoed vaak makkelijker op oudere leeftijd nieuwe talen leren dan kinderen die volledig eentalig worden opgevoed. Ze leren heel jong dat er verschillen bestaan in structuren, woorden, intonaties, en hebben er dus minder moeite mee om daarmee om te gaan in een derde, vierde, … taal. Maar dat betekent niet dat *al* die mensen automatisch taalkampioenen zijn.
Model 2 bevat ook een kern van waarheid. Buurtalen zijn meestal verwant, en op die manier leer je ze ook makkelijker. Als er genoeg contact is met die buurtalen, zullen die ook automatisch tot op een bepaald niveau vanzelf meegepikt worden. Al is het maar passief. Ik denk alleen dat het hebben van een literaire traditie hier geen invloed op heeft.
En ik denk dat je je idee van model 2 moet toepassen in model 3. Ik vermoed nl. dat er weinig mensen zijn die meer dan 2 'moedertalen' kunnen hebben, dus talen kunnen beheersen als een moedertaalspreker. Wel dat mensen op een behoorlijk hoog niveau meer dan 2 talen kunnen spreken, hoger dan jij in je derde model suggereert. Ik ken namelijk zo iemand. Mijn huidige cursiste Nederlands heeft twee moedertalen: Italiaans en Grieks. Vanuit het Italiaans heeft ze heel makkelijk en goed Frans geleerd, en Engels spreekt ze nu zo vaak dat ook daar haar niveau echt wel hoog is. Dat zijn er vier. De vijfde, Nederlands, is een pak moeilijker erbij te proppen, maar dat komt volgens mij omdat ze nog te gemakkelijk op het Engels overschakelt.
Tenslotte: ik denk niet dat je echt van een 'inheemse talenknobbel' kunt spreken. Een talenknobbel, dat is een heel individueel gegeven. Je kan hooguit zeggen dat mensen die met meerdere talen in contact komen gemakkelijker een andere taal zullen leren dan mensen die in een zuiver eentalige omgeving opgroeien, gewoon omdat ze leren wat een taalstructuur is. Maar hoe goed iemand is in het leren van andere talen, dat verschilt heel sterk van persoon tot persoon.
Milfje Meulskens zegt
In reactie op de reactie op Model 2: heel veel buurtalen in met name Papoea Nieuw_Guinea zijn juist NIET verwant aan elkaar. Dat is de reden dat er in dat gebied veel en veel meer talen worden gesproken dan waar dan ook ter wereld (iets dat taalwetenschappers nog steeds niet begrijpen). In de introductie van Nick Evans en Marian Klamer voor "Linguistic Challenges of the Papuan Region" staan wat goede cijfers hierover.
Wat betreft de talenknobbel: iedereen is evengoed in het leren van talen, wanneer men die talen als moedertaal leert. Neem een kindje geboren in Nederland en knal het in een vijftalige moedertaalsituatie en het kindje zal het moeiteloos leren. Niet een situatie die makkelijk empirisch te bewijzen valt, maar er is vooral aan het MPI in Nijmegen wel onderzoek naar gedaan.
Gaston Dorren zegt
Klopt, de Papoeatalen vallen uiteen in vele families. Maar ik meen me, zo uit het hoofd, te herinneren dat er wel sterke Sprachbundverschijnselen waar te nemen zijn: hun grammatica's lijken véél meer op elkaar dan hun woordenschat. (Misschien heb ik dit over Australië gehoord.)
Dat iedereen als kind meerdere talen goed kan leren, wil ik niet betwisten. En ik weet eigenlijk niet of de mensen over wie ik het in deze blogpost heb al hun talen jong leren, of dat ze ook later nog nieuwe talen bij leren. In het eerste geval verklaart dat een flink deel van hun vaardigheden.
(Dat iedereen van nature precies even goed is in talen leren, lijkt me overigens stug – mensen verschillen van elkaar, in alle denkbare talenten.)
Gaston Dorren zegt
@Miet: Ik weet dat je veel van dialecten weet, en toch durf ik te beweren dat het voorlopig een open vraag is of dialecten (en andere kleine, weinig geschreven talen) werkelijk even rijk zijn als grote standaardtalen. Jij bent natuurlijk vertrouwd met hun rijkdom, maar daarmee heb je die rijkdom nog niet gekwantificeerd en systematisch vergeleken – of wel? (Als het al kan – dat probleem zie ik ook wel.)
In beide soorten talen kun je het uitstekend over de algemeen menselijke dingen hebben, met een weelde aan nuances. Beide soorten talen hebben hele verzamelingen van spreekwoorden en volkswijsheden, van ‘veugel die vreug zènge zeen veur de kat’ tot ‘ieder nadeel heb zijn voordeel’. In de standaardtalen kun je het daarnaast over tal van specialisaties hebben waarvoor streektaalsprekers hun streektaal nooit gebruikt hebben, en dus ook moeilijk kúnnen gebruiken. En dan heb je nog de literaire traditie, die ons de kans geeft om allerlei schrijftalige formuleringen te gebruiken als 'zich genoodzaakt zien', 'bezigheden buitenshuis hebbend' en 'welke het ook zij'.
Verder valt me keer op keer op dat we in de standaardtaal bijzonder streng zijn: als een tweedetaalspreker, zelfs een heel goede, een woord op een andere manier gebruikt dan we gewend zijn, is het al gauw 'fout'; in de streektaal denk ik dan: "Ach, in haar dorp zeggen ze dat zo." Dat maakt de streektaal dus gemakkelijker, maar de standaardtaal in zekere zin rijker: meer woorden hebben een preciezere functie.
Wat de modellen betreft, misschien heb je groot gelijk dat de verklaring een mix is, maar dat vind ik wel een beetje onbevredigend. Ik ben nieuwsgierig welk model de belangrijkste verklarende factor bevat. Ik zou mijn geld eigenlijk op model 1 zetten. Ik denk namelijk dat kinderen die al jong veel talen horen, zich wel degelijk in meer dan twee talen thuis kunnen gaan voelen. Zeker zijn er verschillen in aanleg, maar jong leren is natuurlijk essentieel.
De ‘inheemse talenknobbel’, ten slotte, moet je vooral niet letterlijk opvatten, laat staan als een verklaring. Het was niet meer dan een informele samenvatting van het gegeven dat sprekers van kleine talen vaak veel talen spreken.
Taalprof zegt
Theoretisch zou je het ook nog kunnen omkeren: in een omgeving waar veel mensen wonen die gemakkelijk verschillende talen naast elkaar spreken, ontstáán dus ook makkelijker verschillende talen. Dat zal ook wel niet kloppen, maar als je dan toch aan het speculeren slaat kan die er ook nog wel bij.
Het zal allemaal wel gradueel zijn: wij spreken ook verschillende taalvarianten, alleen noemen we die geen aparte talen. Jij zoekt het in een speciale eigenschap van "standaardtalen," die een sterkere norm zouden hebben, maar bedoel je dan niet iets in het onderwijs? En krijgen die Australiërs dan onderwijs in vijf talen? Met vijf verschillende rode potloden?
Gaston Dorren zegt
Hoezo, dat zal 'ook' wel niet kloppen? Dat lijkt wel een sneer – waarom? Ik vermoed dat minstens één van de drie genoemde modellen wel klopt, en zoals Miet hierboven terecht opmerkt is waarschijnlijk geen van de drie onzin.
Wat punt twee betreft: de verschillen tussen de talen waar we het hier over hebben, zijn aanzienlijk groter dan die tussen de varianten binnen het Nederlands. In Australië en Nieuw Guinea (en Zuid-Amerika, hierboven niet genoemd) is vaak zelfs niet aantoonbaar dat ze tot dezelfde familie behoren, al zijn de grammaticale overeenkomsten vaak aanzienlijk. En nee, mensen krijgen van oudsher geen formeel onderwijs in die talen (al komt dat inmiddels hier en daar wel voor). Die afwezigheid van formeel onderwijs zou misschien voor een deel kunnen verklaren waarom de norm minder scherp is, al denk ik dat een sprekersgemeenschap van een paar honderd mensen die elkaar frequent tegenkomen ook een behoorlijk strenge norm erop na kan houden.
Marc van Oostendorp zegt
"Ik vermoed dat minstens één van de drie genoemde modellen wel klopt, en zoals Miet hierboven terecht opmerkt is waarschijnlijk geen van de drie onzin. "
Gaston, neem je je eigen stukje nu niet iets te serieus? Mij lijkt dat je met je 'modellen' iets probeert te verklaren waarvan het maar de vraag is of het bestaat. Dat "die mensen een prestatie leveren die voor de meeste westerlingen bijna onvoorstelbaar is" zegt in mijn ogen in de eerste plaats iets over het voorstellingsvermogen van 'de meeste westerlingen' – al zou ik je ook willen uitdagen om een bewijs te vinden dat "de meeste westerlingen" hier überhaupt een mening over hebben. Dat die westerlingen van jou het onvoorstelbaar vinden komt dan in mijn ogen vooral doordat ze eenvoudigweg niet met het bijltje hebben gehakt. Dat is alles, meer 'verklaring' is er niet nodig.
Ik kan mijzelf niet voorstellen dat ik zonder boeken zou kunnen leven – moet er daarom een model worden opgesteld over hoe het mogelijk is dat analfabeten toch een vruchtbaar en gelukkig leven leiden?
Er zijn vast Amerikanen die het 'onvoorstelbaar' vinden dat Nederlanders zowel Engels als Nederlands spreken. We hebben daar geen 'modellen' voor nodig die speculeren over de kwaliteit van ons Engels. Het gaat in dat geval namelijk niet om ons, maar om die Amerikanen.
Marc van Oostendorp zegt
Was trouwens nog een smiley vergeten:
🙂
Gaston Dorren zegt
Laat ik eerst even vriendelijk teruglachen: 🙂
Ik denk dat de meeste westerlingen wel degelijk het idee hebben dat het leren spreken van meer dan pakweg twee talen een karwei van jewelste is. De meesten van hen weten natuurlijk niets van die Kameroeners en zo, maar als je ze daarover vertelt, zijn ze behoorlijk verbaasd en vol bewondering. (En inderdaad, bij Amerikanen geldt die bewondering zelfs ónze talenkennis al.) Trouwens, als ik op mijn gevorderde leeftijd zelf nog wel eens een taal probeer te leren, blijk ik dat ook moeilijk te vinden, dus zo erg gek is die gedachte nou ook weer niet.
Toch weten mensen als Nick Evans en anderen ons te vertellen dat het op allerlei plekken in Afrika en Australië doodnormaal is om een handvol talen te spreken. Jij zegt in feite: ja, nogal wiedes, wij vinden dat alleen maar gek omdat wij dat niet kunnen. Dat klopt, maar dat verklaart niets. Ik vraag eigenlijk: is het een algemeen menselijke vaardigheid om dat wél te kunnen, als de omstandigheden ernaar zijn? (Dat is model 1, en als je het woord model pretentieus vindt, mag je ook 'optie' of 'gedachtenexperiment' of 'denkpiste' of 'theorietje' 😉 zeggen.) Of verkeren de mensen in kwestie in een taalomgeving die veeltaligheid makkelijker maakt: met talen die voor hen makkelijker te leren zijn (2) of dankzij een prettige tolerantie voor normafwijkende formuleringen (3)? De drie gedachten sluiten elkaar niet uit, en voor nog andere schiet mijn fantasie op dit moment tekort.
Anoniem zegt
Lees eerst even de literatuur over dit onderwerp, bijvoorbeeld de Australische taalwetenschapper Nick Evans, die zegt dat drie-vier-of-vijf-taligheid heel gewoon was en is in jager-verzamelaar-culturen.
Berthold van Maris
Gaston Dorren zegt
Hoi Berthold, daar baseer ik me inderdaad op. Die veeltaligheid is juist mijn vertrekpunt. De vraag is vervolgens: hoe lappen ze hem dat?
Marc van Oostendorp zegt
Heus, Gaston, nogmaals, op een andere manier gezegd: je vraag is verkeerd. Zoals nu ook Berthold van Maris zegt: uit steeds meer onderzoek blijkt dat meertaligheid de natuurlijke staat is van de mens. Dát is de manier waarop 'ze' hem dat lappen. Je kunt je hooguit afvragen wat er gebeurd is met 'de meeste westerlingen' , dat ze denken dat het onmogelijk voor hen geworden is.
Gaston Dorren zegt
Zo zou ik de vraag ongetwijfeld stellen als ik een blog voor Aborigines schreef, en niet voor Europeanen. Ik constateer een verschil en vraag me af hoe dat zit. Ik stel die vraag inderdaad vanuit ons referentiekader, in het volle besef dat Aborigines op de 'normale' manier leven (of in ieder geval tot voor kort), en dat wij in langetermijnperspectief de uitzondering zijn, in allerlei opzichten. (Ik ben nota bene net Jared Diamonds The World Until Yesterday aan het lezen, dat hier in feite over gaat.)
Als ik een blog voor veeltalige Aborigines schreef zouden mijn opties 1, 2 en 3 zo iets worden als – en nu even gierend kort door de bocht – 'die westerlingen komen in hun jeugd weinig talen tegen, er valt aan die talen daar ook wel heel erg veel te leren en de sprekers zijn niet erg tolerant voor, wat zij noemen, 'taalfouten'.' Dat is volgens mij krek eender.
Taalprof zegt
Ik had geen sneer in gedachten (ik ben niet zo van de sneren). De formulering 'dat zal ook wel niet kloppen' was ingegeven door mijn interpretatie dat jullie het er al over eens waren dat geen van jouw drie modellen de perfecte verklaring vormde ("misschien heb je groot gelijk dat de juiste verklaring een mix is"). In dat licht voegde ik mijn duit in het zakje toe met dezelfde afzwakking dat dit ook niet de perfecte verklaring zal zijn. Echter, als je op de een of andere manier een soort aangeboren vaardigheid om taal te leren als verklaringsgrond kunt hardmaken (de "talenknobbel"), wat ik in het algemeen helemaal niet zo onwaarschijnlijk acht, dan kan daar best uit volgen dat zo'n, laten we zeggen genetische eigenschap leidt tot een rijkere taalvariatie.
Gaston Dorren zegt
Gelukkig maar, en ik was ook al een beetje verbaasd. Niks voor jou, leek me.
Toevallig zat ik net aan Jenny Audring te mailen dat het denkbaar is – hoewel het mij niet erg waarschijnlijk lijkt – dat er een genetische component in taalvaardigheid zit, niet alleen individueel (dat denk ik juist wel), maar ook in een populatie.
Gelukkig maar, en ik was ook al een beetje verbaasd. Niks voor jou, leek me.
Toevallig zat ik net aan Jenny Audring te mailen dat het denkbaar is – hoewel het mij niet erg waarschijnlijk lijkt – dat er een genetische component in taalvaardigheid zit, niet alleen individueel (dat lijkt me juist aannemelijk), maar ook in een populatie.
Hoe dan ook denk ik dat het beschreven verschil tussen pakweg de Lage Landen en Noord-Australië grotendeels verklaarbaar is door verschil in blootstelling aan taaldiversiteit (1), taalinterne verschillen (2) en een verschil in attitude tegenover meertalige gesprekspartners (3). Maar een aanvullend punt 4, een taalaanleg die langs evolutionaire weg groter is geworden (dat bedoel je toch?), dat zou natuurlijk kunnen. Het is een beetje in strijd met mijn neiging ervan uit te gaan dat Homo sapiens overal hetzelfde is, wat natuurlijk een hele keurige neiging is. Maar ja, waarom zouden Noord-Australiërs er wel anders mogen uitzien, maar alle menselijke talenten in exact dezelfde mate moeten hebben?
Taalprof zegt
Er zijn ook verschillen tussen tweedetaalleerders die daarop lijken te wijzen. Je hebt excellente late leerders die ongeveer hetzelfde taalaanbod hebben gehad dan veel minder presterende collega's.
Miet Ooms zegt
Over die 'rijkheid', dat lijkt me ontzettend moeilijk te meten, hoor. Hoe definieer je 'rijkheid' om te beginnen? Puur op vlak van woordenschat? En tellen samenstellingen dan mee of niet? En indien wel, allemaal, dus ook toevallige en eenmalige vormingen? Waarbij we de woordenschat op zich dan alweer verlaten, want dan gaat het ook over de mogelijkheden om binnen een taal nieuwe woorden te vormen. Ik weet eigenlijk niet hoe dat bestudeerd wordt, op basis van welke criteria. Ik weet wel dat ik het zelf wat moeilijk heb met een uitspraak als 'Taal X is rijker dan taal Y'. Zelfs al beperk je je tot woordenschat.
Wat die 'strengheid' betreft: daar zit je echt mis, hoor. Je vergelijkt hier sprekers van *dezelfde* standaardtaal met streektaalsprekers van allerlei streektalen. Maar sprekers van *dezelfde* streektaal zijn net ook behoorlijk streng voor elkaar, die zeggen ook 'jamaar, bij ons zeggen ze dat zo niet, jij spreekt geen dialect.' Het is net dat soort strengheid die maakt dat kinderen een taal 'juist' leren. Hoeveel ouders corrigeren hun kleuter niet die 'ik loopte' zegt in plaats van 'ik liep'? Hoewel die dus perfect de regels van de zwakke werkwoorden toepast op dat moment, en er geen enkele objectieve reden is om dat niet mag bij 'lopen'. Alleen is 'lopen' nu eenmaal geen zwak werkwoord en 'loopte' is dus een fout tegen het Nederlands. Waarom is 'lopen' zwak en 'maken' niet? Omdat het zo is. Punt.
Wel, op exact dezelfde manier kan je ook fouten maken tegen de regels van een dialect, en wees maar zeker dat de sprekers van dat dialect dat merken. En die zullen zeker niet zeggen 'ach ja, dat is een ander dialect' als ze weten dat de spreker iemand van bij hun is. Die wordt even streng gecorrigeerd als die kleuter die het over 'ik loopte' had.
Miet Ooms zegt
Ik heb vrij veel ervaring met grote verschillen bij tweedetaalleerders. Het zijn allemaal volwassenen, mijn leerders, en strikt genomen zijn het eigenlijk bijna allemaal derde-, vierdetaalleerders ;-). Ik deel ze ruwweg in in categorieën:
– passieve kennis = actieve kennis, maar blijft op een laag pitje. Op een gegeven moment is het potje vol, en kan er niets meer bij, hoeveel moeite je ook doet en hoeveel lessen ze ook volgen. Ze leren iets, en een maand later is het weer weg.
– passieve kennis = actieve kennis, en worden relatief snel groter. Dat zijn de echte talenknobbels, die als een spons opzuigen wat ze leren en horen en die het ook heel snel zelf kunnen gebruiken. Dat zijn meestal heel zelfzekere extraverte mensen, die nauwelijks faal- en spreekangst hebben en die zich geen zorgen maken om mogelijke foutjes.
– passieve kennis > actieve kennis. Dat zijn mensen die heel veel leren, en kunnen begrijpen. Vaak ook echte sponzen die heel veel op korte tijd kunnen verwerken. Maar die krijgen hun passieve kennis niet of heel moeizaam omgezet naar actief gebruik. Soms lijkt er gewoon een blokkade te zitten, vaak echter heeft het te maken met perfectionisme en faalangst. Ze durven pas als ze het gevoel hebben dat ze het meteen perfect zullen doen, uit schrik opmerkingen te krijgen.
En ja, ik ben ervan overtuigd dat daar een genetische component een rol speelt, het tegendeel zou me zelfs heel vreemd krijgen. Of die component belangrijk genoeg is om binnen een hele bevolking uitgeselecteerd te worden, dat is weer een andere vraag natuurlijk. Dat zou betekenen (kort door de bocht) dat de mensen met een minder goeie talenknobbel minder overlevingskansen zouden hebben, en dus minder kans op nakomelingen aan wie ze hun lagere taalvermogen zouden doorgeven. Voer voor evolutiebiologen.
Miet Ooms zegt
Marc: antwoord: omdat die westerlingen als kind weinig in contact gekomen zijn met andere talen en dat dus ook nooit als vanzelfsprekend hebben ervaren, en ze op het moment dat ze denken dat het onmogelijk is de cruciale taalleerleeftijd achter de rug hebben. En ze om die reden eigenlijk gelijk hebben. Volgens mij, he.
Annelies zegt
Goed onderwerp waarover ik me al een poosje verbaas. Maar dan vooral vanwege observaties uit de praktijk (NT2-docent voor volwassen cursisten van allerlei leerniveaus). Daarom ook even wat observaties uit de praktijk:
Het valt me op dat (jonge) immigranten in Nederland die afkomstig zijn uit landen in West- en Centraal-Afrika waar naast inheemse talen en diverse creool-talen ook Frans wordt gesproken (denk aan Guinee, Burundi, Senegal) vaak snel en behoorlijk goed Nederlands leren spreken en verstaan. Vooral als ze geen Engels spreken. Vaak hebben deze immigranten wel een paar jaar onderwijs gehad in het Frans en hebben ze een basiskennis van de Franse grammatica. Een van mijn cursisten gaf aan dat ze wel snel (gesproken) Nederlands heeft moeten leren omdat hier bijna niemand behoorlijk Frans spreekt. Dat lijkt heel logisch, maar ik ken ook genoeg immigranten uit andere delen van de wereld die geen Engels spreken en die niet zo snel Nederlands leren. Denk bijv. aan immigranten uit Zuid-Amerika. En mijn observatie is dat bijv. Congolezen ook minder ambitieus zijn in het leren van Nederlands, terwijl zij vaak ook een basiskennis van het Frans hebben. Maar er lijkt een mentaliteitsverschil te zijn tussen Congolezen en bijv. immigranten uit Guinee. Ik weet dat dit een generalisatie is waarop vast wel uitzonderingen zijn.
Natuurlijk speelt ook de maatschappelijke positie in Nederland een rol. Zuid-Amerikanen zijn vaak huwelijksmigranten die een partner hebben die veel zaken voor hen regelt en die vaak ook Spaans of Portugees spreekt. De Afrikanen zijn vaak hier terecht gekomen als vluchteling of slachtoffer van mensenhandel. Hun economische en maatschappelijke positie is heel anders dan die van huwelijksmigranten en zij zijn vaak gedreven om iets aan die positie te veranderen.
Immigranten uit Europa en Noord-Afrika die als kind tweetalig zijn opgevoed of in ieder geval als kind frequent met meer dan een taal in contact zijn gekomen, lijken een derde of vierde vreemde taal als volwassene ook makkelijker te leren. Hierbij lijkt het niveau van het in het moederland genoten onderwijs wel een rol te spelen.
Ik kan deze observaties niet onderbouwen met data. Maar ik denk dat het hoog tijd is om eens goed onderzoek te doen naar de verschillende immigrantenpopulaties en de mate waarin zij het Nederlands leren beheersen. Ook om de mate van het succes van het Nederlandse inburgeringssysteem eens te onderzoeken en te onderbouwen.
Henk zegt
Waar komt het gegeven vandaan dat de meeste Europeanen alleen hun moedertaal en Engels spreken?
Gaston Dorren zegt
Ik heb de onderzoeken niet paraat, maar dit is grosso modo de strekking. Wat niet betekent dat in élk EU-land Engels de voornaamste vreemde taal is op school. Maar wel in de meeste. Ouderen in Midden-Europa spreken natuurlijk vaak Russisch (of Duits) in plaats van Engels.
Gaston Dorren zegt
Ik kan alleen maar zeggen: opmerkelijk en interessant!
Gaston Dorren zegt
Wat de laatste alinea betreft: het is een spannende hypothese, en niet bij voorbaat uit te sluiten, lijkt me. Zeker in culturen waar het verplicht is om buiten de eigen taalgroep te trouwen (dat komt voor, zij het bij mijn weten niet veel) zou iemand met bitter weinig aanleg voor vreemde talen minder kans op nakomelingen hebben.
Gaston Dorren zegt
Ik denk dat we niet bij voorbaat moeten uitsluiten dat talen ook qua rijkdom verschillen. Als talen op zo ontzettend veel punten verschillen, van aantal sprekers via morfologische complexiteit tot de omvang van de fonemenset, waarom dan bij voorbaat niet op dit punt? Dat er een meetprobleempje ligt, akkoord – ik merkte het zelf meteen al op.
Over je tweede punt: er is natuurlijk een verschil tussen het verbeteren van een evidente fout (ik corrigeerde mijn vader, die niet van huis uit Limburgs sprak, wel eens als hij met een of andere ablaut of umlaut de mist in ging – niet dat ik er trots op ben 😉 en het niet tolereren van wat meer variatie. Maar goed, ik weet inderdaad niet zeker of sprekers van standaardtalen een strengere norm hanteren.
Henk zegt
Dat het Engels vaak de eerste vreemde taal in het onderwijs is, wil ik wel geloven, maar dan praten we over jongeren. En we gaan er ook van uit dat mensen buiten het onderwijs om maar één taal leren. Denk aan al die Catalanen, die naast Catalaans ook Spaans leren.