Gert de Jager
Nauwelijks een groter tegenstelling dan die tussen Frits van Egters en de mevrouw van Kleyntjes uit De tienduizend dingen. De benauwde bovenhuiswereld van De avonden versus de sensualiteit van een tropische plantage. Uitzicht op de Schilderskade of een zee met in de verte de contouren van een Moluks eiland. Een winterverhaal of geen winterverhaal.
Toch komt het einde van beide boeken behoorlijk overeen. Frits verzoent zich met zijn bestaan in zijn kosmos en Felicia met dat in de hare. Het klinkt een beetje wee en het gebeurt wel meer. Maar het opvallende is de manier waarop: Frits ontwaart een goddelijke instantie die het hem mogelijk maakt om pa, ma en zichzelf te bekijken als de geschapenen die ze zijn. Hetzelfde overkomt Felicia in een taoïstische traditie: daders en slachtoffers vormen een onderdeel van wat in het westen dan weer The Great Chain of Being genoemd wordt. De tienduizend dingen zweven als een geheel boven de wateren – de wateren waarop ze uitkijkt vanaf haar veranda.
Frits stapt in bed en Felicia drinkt een kop koffie. De avonden is uit 1947 en De tienduizend dingen uit 1955. Het bestaan van mystici wordt ontregeld door zoiets als een religieuze ervaring, maar dat gebeurt hier niet. Er moet iets geaccepteerd worden in de eigen existentie – dat lukt door een perspectief dat de eigen existentie ontstijgt. Verzoening, ook een religieuze term, is inderdaad het woord.
Nog een boek waarin dat gebeurt: De kellner en de levenden uit 1949. De levenden vervloeken het bestaan niet en gaan – op een na – over tot de orde van de dag. De jaren van de wederopbouw: voordat je eraan begint moet je er wel zin in hebben.
(eerder gepubliceerd op In huisgewaad)
Laat een reactie achter