Door Viorica Van der Roest
Nog een paar nachtjes slapen en dan gaat het Rijksmuseum weer open. Ter vermeerdering van de voorpret heeft Literatuurplein.nl een lijst van 20 publicaties over het Rijksmuseum samengesteld, waarbij de literatuur er met alleen een kinderboek en een novelle van Joost Zwagerman wel een beetje bekaaid vanaf komt.
Misschien een goede nummer 21: Avontuur met Titia, een roman door Simon Vestdijk en Henriëtte van Eyk (nog ruim verkrijgbaar via tweedehandsboekwinkels). Vestdijk en Van Eyk hadden tussen 1946 en 1955 een liefdesrelatie (uitgebreid beschreven in de Vestdijkbiografie van Hazeu) en schreven in 1949 samen deze brievenroman over twee schrijvers die afzonderlijk van elkaar een aantal nachten in het Rijksmuseum doorbrengen en daar in hun brieven aan elkaar verslag van uitbrengen. Om zich voor te bereiden op het schrijven van de roman mochten Vestdijk en Van Eyk met de toenmalige museumdirecteur Van Schendel een nachtwandeling door het museum maken. Volgens Hazeu geeft het boek een betrouwbaar beeld van hoe het museum er voor de verbouwingen van de jaren vijftig uitzag. Nu het gebouw grotendeels in oude luister hersteld is, is Avontuur met Titia dus opeens meer in overeenstemming met de werkelijkheid dan het decennialang geweest is.
Hoewel ik veel van Vestdijk heb gelezen, moet ik bekennen dat Avontuur met Titia daar nog niet bij hoort, tot nu toe dan. Maar een fragment op de website van de erven Vestdijk maakt wel nieuwsgierig. De mannelijke hoofdpersoon beschrijft hierin onder andere zijn nachtelijke ontmoeting met de Nachtwacht van Rembrandt, op de bekende Vestdijkiaanse wijze:
‘En toch is, wanneer men er heel dicht bij staat en het gebruik van de electrische lantaren niet schuwt, de Nachtwacht óók een uitermate zwak schilderij, al laat zich dit misschien, en om dezelfde redenen, van zoveel kunstwerken uit die periode zeggen. Ik heb er geen bezwaar tegen, wanneer een doek van aanzienlijke afmetingen pas op enige afstand zijn schoonheden onthult; maar daarom hoeft het voor de détaillist onder de toeschouwers nog niet vulgair en flodderig te worden. In dit opzicht wint bijvoorbeeld het Joodse Bruidje, op afstand een matig en sentimenteel gewrocht [U vertelt dit wel niet verder?], het zeer beslist van de Nachtwacht. Dáár geschitter en gefonkel, alsof Uw microscoop in de nietigste vormselen zijn weg tast, – hier een geveeg ‘von Ungefähr’, dat mij vannacht levendig aan de platen in een stoomcaroussel deed denken. En ik vind, dat men toch enige waarde hechten moet aan de ’tweede structuur’ van een schilderij, de stof waarvan het gemaakt is, de vezel en de korrel. Zit men met zijn neus bovenop Banning Cocq, dan ziet men een wezenloze pop, die het ook niet helpen kan dat hij alleen maar geverfd is, niet geschilderd. Het is als met de harten en de hoofden van het Corporaalschap zelf: op afstand een keur van vaderlandse deugden, met de heldenmoed in top; van nabij een geldzuchtige bende, die deze grandioze verkleedpartij terdege nodig had om voor het aangezicht van God [niet hùn God] te kunnen bestaan.’
’s Nachts door het Rijksmuseum dwalen zit er waarschijnlijk niet in, dus ik zal binnenkort genoegen nemen met overdag. Maar voor die tijd ga ik eerst Avontuur met Titia lezen.
Bron: Wim Hazeu, Vestdijk. Een biografie. Amsterdam, De Bezige Bij, 2005.
Laat een reactie achter