Door Marc van Oostendorp
Waarom dichten de dichters niet regelmatiger? Jacob Israël de Haan, bijvoorbeeld, waarom schreef die de regel:
Beleeft in den herfsttijd zijn laatste bloei
Waarom schreef hij niet:
Beleeft in herfsttijd zijnen laatsten bloei
of: Beleeft in tijd van herfst zijn laatste bloei
of: Beleeft in herfstgetij zijn laatste bloei
In die laatste drie varianten volgt iedere beklemtoonde lettergreep precies op een onbeklemtoonde, terwijl de regel die De Haan schreef, een beetje hortte en stootte. Hoe zat dat?
Mensen voelen ritme. Dat is een weinig bestudeerde en nog minder begrepen, maar heel wonderlijke eigenschap van de mens.
Je hoort wat klanken – het tikken van een klok, het stappen van een hoorspelacteur in de grindbak, het spreken van een acteur – en ineens hoor je er een afwisseling in. Je voelt dat de tijd georganiseerd is op een regelmatige manier. Waarom doen mensen dat? En waarom vinden ze zoiets prettig en mooi? En waarom gaat een dichter vervolgens bewust tegen die regelmaat in? Je kunt je in ieder geval nauwelijks voorstellen dat De Haan niet op die alternatieven gekomen was.
Het zijn vragen die nauwelijks onderzocht zijn. Zelfs de basis ontbreekt. Hoeveel onregelmatigheden veroorloofden Nederlandse dichters zich? En deden ze dat inderdaad vaker aan het begin van de regel dan aan het eind, en zo ja, waarom?
Nauwelijks onderzocht, die vragen, maar toevallig zat ik gisteren in de nieuwe oogst van de DBNL voor deze maand te bladeren, en vond daar een artikel dat de (toch al enorm interessante) taalkundige A.W. de Groot in 1936 publiceerde over deze materie. Het voorbeeld van De Haan komt zelfs uit dat artikel. De Groot blijkt in de jaren dertig meerdere artikelen over het onderwerp gepubliceerd te hebben die zeer de moeite waard zijn.
Een van de dingen die hij voor dit artikel uit 1936 deed, was: tellen. Hij nam grote stukken uit het oeuvre van een dichter en scoorde voor iedere lettergreep op een schaal van 1-5 hoe zwaar hij was (de lettergreep ter in de lettergreep zou een 1 krijgen, de let bijvoorbeeld een 4, en de greep een 3; de laatste twee afhankelijk van de rest van de zin). Alle scores voor de eerste lettergreep in zo’n oeuvre telde hij bij elkaar op, en hetzelfde voor de tweede, de derde, enzovoort. Voor De Haan gaf dat de grafiek die ik hierboven gekopieerd heb.
Je ziet in die grafiek al een paar trends. Bijvoorbeeld worden de regels bij De Haan inderdaad naar het einde steeds strakker. De meter slaat in de laatste lettergrepen enorm uit: de laatste lettergreep is het hoogst van allemaal, de voorlaatste het laagst van allemaal. (De stippellijn geeft de zwakke lettergreep aan die soms aan het eind van een regel kan volgen, bij zogenoemd vrouwelijk rijm.)
Dit komt heel dicht in de buurt van wat ik de komende maanden wil doen, maar dan niet met de hand. Je kunt natuurlijk ook een computer al die gewichten aan iedere lettergreep doen toekennen, althans, dat hoop ik, en dat ga ik proberen uit te vinden, om zo te proberen ergens het kloppende hart van de dichter te betrappen en iets meer te begrijpen van dat wonderlijke ritmegevoel.
Gaston Dorren zegt
Misschien omdat ik een tijdlang liedjes heb geschreven, let ik bij het lezen van poëzie vaak nogal op metrum – liedteksten met een onregelmatig metrum zijn natuurlijk wat moeilijker te zingen. Dat traditionele dichters zich aan het begin van de regel meer metrische vrijheden veroorloven dan tegen het eind, is ook mijn sterke indruk.