Wij schuilden onder dropp’lend loover,
Gedoken aan den plas;
De zwaluw glipte ’t weivlak over,
En speelde om ’t zilvren gras;
Een koeltje blies, met geur belaan,
Het leven door de wilgenblaan.
’t Werd stiller; ’t groen liet af van droppen;
Geen vogel zwierf meer om;
De dauw trok langs de heuveltoppen,
Waar achter ’t westen glom;
Daar zong de Mei zijn avendlied!
Wij hoorden ’t,en wij spraken niet.
Ik zag haar aan, en diep bewogen,
Smolt ziel met ziel in een.
O tooverblik dier minlijke oogen,
Wier flonkring op mij scheen!
O zoet gelispel van dien mond,
Wiens adem de eerste kus verslond!
Ons dekte vreedzaam wilgenloover;
De scheemring was voorbij;
Het duister toog de velden over;
En dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voort,
Gewijde stond!geheiligd oord!”
Wat maakt een subliem gedicht zo goed?
Ik weet weinig tot niets van metrum en versvoeten. Ooit heb ik dat moeten leren en diep in de onderwereld van mijn ziel hangen nog wat ijle geesten rond die dingen fluisteren als ‘een alexandrijn is er voor heroïsche poëzie.’
Zoals je kleurenblinden hebt, zo zijn er ook mensen die niet begrijpen wat een klemtoon is. Ik ben daar een van. Ik heb wel gevoel voor ritme van zinnen. Taal verandert in mijn hoofd in een ballet. Maar ik heb nooit kunnen internaliseren wat een jambe is. Het verplicht zetten van de bekende streepjes en boogjes was voor mij een marteling.
Poëzie wordt vaak verklaard vanuit het metrum. Een beeld wordt gevangen in een precies gedefinieerde vorm die een bepaalde woordkeuze afdwingt. Zo opgeschreven lijkt het op het maken van kruiswoordpuzzels maar dat is het niet – de grootsheid van poëzie schuilt natuurlijk in de overtreding van de regel op de juiste plek. Het onverwachte, overbekende woord.
En zo zijn we terug in de tweede klas van de middelbare school.
Een gedicht heeft een boodschap. Dan is er een vorm die een bepaalde woordkeuze afdwingt en hoe beter de dichter dat kan, des te groter is hij (voorbeeld: Dermouw). De vorm is afhankelijk van de inhoud en ieder genre (volgen er vijf of zes) heeft zijn eigen vorm.
Nu, veertig jaar later zie ik hoe we de Poetica van Horatius zwaar verdund toegediend kregen, zoals boeken over tekstverwerken in een paar bladzijden uitleggen wat typografie is.
Wat merk ik van de vorm als ik poëzie lees? Naar mijn gevoel niets – al ergert het me weer wel als de vorm wringt: een mooie vrouw in te nauwe schoenen. De schoonheid van een gedicht kan ik niet verklaren vanuit metrum en rijm. Het roept beelden op die gekoppeld worden aan herinneringen en gevoelens, zonder dat dat gedeelde herinneringen of gevoelens zijn. Alles wat het ontstaan van het beeld tegenwerkt, doet afbreuk aan de schoonheid. – Op het net zag ik overigens dat typografie ook mee of tegenwerkt. Alweer een reden (horen jullie me, oliebollen?) waarom het vooralsnog niets wordt met digitale boeken.
Maar waarom is er dan consensus over sommige gedichten? Waarom vindt bijna iedereen een bepaald gedicht mooi? Waarom zijn sommige gedichten tegen de tijd bestand terwijl andere veranderen in Han van Meegerens?
Ik weet waarom ik ‘Herdenking’ van Staring mooi vond. Ik was al een romanticus voor ik dat woord kende en ik sta al mijn hele leven graag onder bomen als het regent. Gisteren nog, in het speeltuintje waar mijn dochters onder bijna alle weersomstandigheden schommelen alsof hun leven ervan afhangt.
Het gevoel dat de tikkende regen op de bladeren geeft, ik kan het niet beschrijven. Staring laat er iets van zien.
Herdenking is ook een gedicht dat toont wat goede poëzie is. In Leiden wordt in de UB een oudere versie bewaard. En dat gedicht is helemaal niet goed. Maar iemand – de dichter? – heeft het met een paar doorhalingen en kleine veranderingen veranderd in het perfecte gedicht dat we allemaal kennen. Omdat ik het notitieboekje kwijt ben waarin ik opschreef in welke uitgave dat was, ligt hier een mooie taak voor de literatuurvorsers!
Vindt het gedicht en je ziet wat poëzie is! Maar om te beschrijven wat je dan precies waarneemt – dat is weer een heel andere kwestie.
Laat een reactie achter