Toen de Groene anderhalf jaar geleden bèta-onderzoekers enquêteerde, ging dat over ‘de grootste doorbraken in de wetenschap’. Deze week publiceerde de krant een soortgelijk onderzoek onder geesteswetenschappers. Nu ging het natuurlijk niet over grote doorbraken, stel je voor; het ging in plaats daarvan onder andere over de vraag of de geesteswetenschappen eigenlijk wel nut hebben.
Een van de opvallende uitkomsten is dat heel veel van de ondervraagden hun heil zoeken in de interdisciplinariteit. “Het meest vernieuwend,” schrijft de taalkundige Pieter Muysken, “is de kruisbestuiving met de paleo-antropologie, archeologie en genetica in de fylogenetische modellering van taalverandering en –evolutie.” De letterkundige (en bestuurder) Wiljan van den Akker: “Samenwerking met onderzoekers van andere, nieuwe media en sociale wetenschappers levert nieuwe vraagstellingen op: wat verstaan jongere generaties onder literatuur?”
En zo voort, en zo verder. Er is voor zover ik heb kunnen nagaan onder die 103 onderzoekers er geen één die opkomt voor de discipline.
Toch is dat vreemd. We kunnen toch niet allemáál doorlopend interdisciplinair of multidisciplinair onderzoek doen in het leven. De termen veronderstellen dat onderzoekers uit verschillende disciplines samenwerken of voor het onderzoek hun disciplines combineren. Maar als iedereen interdisciplinair is, of multidisciplinair, wie verzorgt dan de disciplines? En als er geen disciplines meer zijn, waar is dan het interdisciplinair onderzoek?
Het is dus kennelijk niet zo modern om tegen de Groene te zeggen, maar er is iets moois aan de discipline, het vak, het handwerk. De historicus die de archieven induikt en er pas weer uitkomt als hij een sluitend verhaal heeft gecomponeerd. De wiskundige die zich een paar weken opsluit in zijn kamer om een bewijs rond te krijgen dat alleen door andere wiskundigen begrepen gaat worden. De vakman of -vrouw die een bepaald vakgebied tot in de puntjes beheerst, die misschien een beetje wereldvreemd is, maar wel een klein stukje van de menselijke kennis onder zijn beheer heeft. Kennis waar weinig emplooi voor is, maar die we wel willen doorgeven op volgende generaties. Een man of vrouw die de hele wereld ziet door het prisma van die ene discipline, die alles benadert als een taalkundige, of een werktuigbouwkundige, of een bioloog.
Ik heb nooit mooier gesprekken gehoord dan die tussen twee dialectologen die tegen elkaar opboden wie voor de meeste Limburgse dialecten precies kon reconstrueren hoe de zin Hij heeft de bloemen bij zich zou klinken. Of het moesten de twee fonologen zijn die, tijdens een congres, een zo ingewikkeld mogelijk geval van counterbleeding te construeren. In geen van beide gevallen was in de wijde omtrek een fylogeneticus aanwezig.
Interdisciplinair en multidisciplinair onderzoek zijn natúúrlijk belangrijk en prachtig. Wie kan daar nu tegen zijn? Het kan interessante resultaten opleveren en het is heel belangrijk om ervoor te zorgen dat de resultaten van je onderzoek kunnen worden ingebed in het grotere gebouw van de wetenschap. Het is belangrijk dat er onderzoekers zijn die zich daar mee bezig houden, het is misschien zelfs belangrijk dat alle onderzoekers er zich af en toe mee bezig houden.
Maar in de massale roep erom in De Groene klinkt onzekerheid: laten we in vredesnaam ons maar vermengen met paleoantropologen, genetici en media-onderzoekers, zodat de ambtenaren met hun kapmessen ons niet meer zien. Ik geloof niet dat de beta-wetenschappers zo doorlopend hameren op interdisciplinariteit; die zijn meer bezig met grootse ontdekkingen.
paul dijstelberge zegt
Helemaal mee eens. Wat ik zelf wel als norm heb voor de zin van wat ik doe: hebben mijn bezigheden consequenties voor andere wetenschapsterreinen? Nou dat hebben ze! Maar interdiscipinair – het woord alleen al. Ik lees wel weer veel op andere terreinen. Stephen Jay Gould heeft meer invloed op mij gehad dan alle Neerlandici bij elkaar.
HC zegt
Heel mooi, maar je wekt wel de suggestie dat al die "Neerlandici bij elkaar" een stelletje tweederangsfiguren (zo al niet prutsers) zijn. Daar zou ik het alleszins niet mee eens zijn, of er nu één neerlandicus kan tippen aan S.J. Gould of niet.
paul dijstelberge zegt
Sorry, ik had moeten schrijven 'Historisch Letterkundigen' – en SJG is natuurlijk wel een maatje groter dan alle Neerlandici, en er staat 'op mij' – maar ik ben niet de maat van alle dingen!
Arie Verhagen zegt
Volgens mij zit er net iets diepers en spannender achter die tendens (niet alleen 'roep', want het is al volop aan de gang) tot interdisciplinariteit, nl. de ontdekking (best een grote!) dat complexe fenomenen zoals taal – wat jij zelf terecht zo benadrukt in je Groene-bijdrage- uiteindelijk niet wetenschappelijk te verklaren/begrijpen zijn met de instrumenten van één traditionele discipline. De huidige discipline-indeling is niet een natuurlijk gegeven, maar een soort 'educated guess' (volgens de ooit-beste inzichten) over de beste manier om de wetenschappelijke taken te verdelen. Dus b.v.: gedragsbiologie gaat over gedrag van alle soorten dieren, psychologie over wat mensen als individuele mentale wezens nog meer hebben, sociologie en antropologie over hoe die individuen sociale groepen vormen, resp. culturen vormen, enz. enz. Terwijl de wetenschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia (in sommige domeinen al eerder) in toenemende mate tot de conclusie leiden dat er allerlei verbindingen en 'feedback loops' tussen die domeinen zitten. Een complex systeem als een menselijke taal van de 21e eeuw verklaren vereist uiteindelijk gedragsbiologie, psychologie, sociologie, cultuurgeschiedenis, en zo nog het een en ander. Het aardige is dat het ook de andere kant uit werkt: inzicht in de cognitie van mensen in de 21e eeuw, bijvoorbeeld, vereist o.a. ook cultuurgeschiedenis, èn natuurlijk taalwetenschap! Alleen al daarom (maar niet alleen daarom) zullen taalwetenschappelijke (historische, etc.) specialisten opgeleid blijven worden, ontdekkingen blijven doen over structuren en gebruikspatronen in talen, etc. Er zit helemaal geen onzekerheid achter de ontwikkeling naar interdisciplinariteit; ik zou zeggen: integendeel!
Marc van Oostendorp zegt
Je hebt natuurlijk helemaal gelijk; alleen je laatste punt wil ik nuanceren. Waar het mij om gaat is dat men het *alleen maar* heeft over interdisciplinariteit (eigenlijk nog meer dan over multidisciplinariteit) als het gaat over nieuwe ontwikkelingen. Ik vind dat toch wel erg defensief; het wekt de suggestie dat er intern in de verschillende disciplines geen ontwikkeling meer kan worden verwacht. Dat valt me erg op in dit nummer van De Groene.
Arie Verhagen zegt
Hm, zo had ik er nog niet naar gekeken, naar een correlatie tussen vernieuwing en interdisciplinariteit in die teksten. Maar zelfs als het zo is, hoeft het toch niet eens per se als defensief geduid te worden. Misschien vinden op dit moment de meeste innovaties juist wel op 'tussengebieden' plaats? Is wel eens vaker voorgekomen, meen ik.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, maar het is wel een beetje opvallend dat dit nu in alle geesteswetenschappen tegelijk gebeurt!
Taalprof zegt
Maarmaarmaar, als je vraagt naar de zin van iets, dan zoek je die zin altijd daarbuiten. Het is logisch dat je voor de zin van de geesteswetenschappen zoekt bij iets anders dan geesteswetenschappen. Dan kun je denken aan maatschappelijk nut, maar ook aan wetenschappelijk nut. Maar dan heb je het over interdisciplinariteit, dat wil zeggen het nut van de ene discipline voor de andere (en omgekeerd).
Je wijst terecht op het intrinsieke nut van de geesteswetenschappen, namelijk het nut voor de eigen vooruitgang daarbinnen, maar dat is min of meer vanzelfsprekend zou ik zeggen. Ik snap wel dat je daar geen themanummer van een tijdschrift aan kunt wijden.
Of zie ik het nou te filosofisch?
Hans zegt
Maar … is het probleem dat Marc aan de kaak stelt niet juist dat er te eenzijdig wordt gekeken naar het niet-intrinsieke "nut" en de "valorisatie" (het te gelde maken) van het wetenschappelijk onderzoek? En dat dit niet geringe praktische consequenties kan hebben; zie Marcs bijdrage van 2/11? En dat je zou verwachten dat de wetenschapper zich daar niet zonder slag of stoot bij neerlegt en met nadruk de intrinsieke waarde van het fundamentele onderzoek verdedigt? Gaat het er niet om dat interdisciplinariteit, toepasbaarheid, valorisatie, bijdragen aan de kenniseconomie allemaal heel mooi is, en precies wat de kostenbewuste politicus wenst, maar vanuit wetenschappelijk oogpunt toch op de tweede plaats zou moeten komen. Maar dat desondanks de vraag naar de relevantie van het wetenschappelijk onderzoek niet alleen gesteld wordt door De Groene Amsterdammer, maar ook in de Tweede Kamer, door evaluatiecommissies, door selectiecommissies van NWO, etc.?
Marc van Oostendorp zegt
Dat is een misverstand dat ik een beetje heb opgeroepen. Er wordt niet alleen gevraagd naar het nut, maar ook naar de interessante ontwikkelingen in het vak. De citaten zijn antwoorden op die vraag.