Nog niet zo heel erg lang geleden, als de R in de maand kwam, dan ging het mosselseizoen van start. Wat er met die mosselen, of mossels zo u wilt, gebeurd is, Joost mag het weten. Feit is dat een 2 kg. zak Prins en Dingemanse – beter bestond er niet – nu € 11,99 moet kosten, terwijl er amper volgroeide mosselen in de schelpen te vinden zijn … Heel irritant. Maar nóg irritanter vind ik de commotie rond het Sinterklaasfeest, waarvan onze media overlopen. Alsof er niets belangrijkers is om je over op te winden. Bijvoorbeeld de teloorgang van de postbode.
Waar gaat het om? Sinterklaas zou een racistisch feest zijn, want daarin speelt de zwarte man een ondergeschikte rol ten opzichte van de witte man – hoop dat ik het zo goed heb samengevat. Dit vonnis wordt vooral geveld door niet witte mannen van Surinaamse komaf, die in de maanden voorafgaand aan het Sinterklaasfeest op basis van het feit dat een verre voorouder als slaaf van West-Afrika naar Zuid Amerika vervoerd werd, zich diep beledigd voelen over Zwarte Piet als knecht van de goedheiligman, of die door over hun toeren geraakte peuters in de supermarkt herkend worden als een Zwarte Piet in burger. Nee, wat dat betreft heb ik meer te doen met nette mannen van mijn leeftijd die geboren zijn met de achternaam Sintnicolaas of jonge gasten uit de buurt die door hun vader bij de burgelijke stand zijn aangegeven als Piet Zwart.
De ellende wordt vooral veroorzaakt doordat wij niet weten wat de precieze herkomst van het Sinterklaasfeest is, wie het bedacht heeft, wanneer en waarom. Cultuur-historici, ethnologen, godsdienstwetenschappers, literair-historici, psychiaters, psychologen, sociologen, allemaal herkennen ze wel elementen in het feest die zij kunnen duiden, maar een alles overkoepelende verklaring ontbreekt. Wat allerminst verwonderlijk is, aangezien het Sinterklaasfeest pakweg elke tien jaar enigszins van karakter verandert. De laatste jaren wordt het feest gekaapt door supermarkten en andere winkelketens, die onze winkelcentra allemaal op elkaar doen lijken. De maand augustus is nog niet van de kalender gescheurd of de pepernoten liggen al bij de kassa. Om te kotsen!
Toen ik nog in Sinterklaas geloofde, was het verboden om het over hem te hebben zo lang het feest van sint Maarten nog gevierd moest worden. Tegen de tijd dat je alle opgehaalde koek en snoep op had, kwam de stoomboot uit Spanje aan varen, wat in de waterrijke Zaan geen probleem was. Aanzienlijk moeilijker was het iemand te vinden die paard kon rijden, met als gevolg dat de sint uit mijn kinderjaren doorgaans een ridder te voet was.
Hoe het Sinterklaasfeest gedurende de Middeleeuwen gevierd werd, weet ik niet. Wel dat sint Nic(h)olaus destijds een zeer populaire heilige was. Dramatische opvoeringen van enkele van zijn legenden behoren tot het oudste middeleeuwse toneel: Tres filiae (drie dochters) handelt over een arme buurman met drie dochters. De vader ziet geen andere uitweg dan de oudste als prostituee de straat op te sturen. Dankzij de dunne muren heeft Nicolaus de conversatie kunnen volgen, en om deze dochter te behoeden voor het kwaad dat haar wacht, gooit hij een zak met geld naar binnen, waarmee haar eer gered is, zij kan huwen en het gezin weer te eten heeft. Als dat op is, mag de tweede dochter het leven in. Maar weer gooit Nicolaus een zak met geld naar binnen en redt zo haar maagdelijkheid. Als de derde dochter aan de beurt is, wordt Nicolaus tijdens zijn goedgevigheid betrapt door de nieuwsgierige vader. En zo kwam het uit.
Nicolaas is, samen met sint Maarten, een van de zeer weinige heiligen die de Beeldenstorm overleefd hebben. Hun namen bleven voortleven evenals hun feesten: 11 november sint Maarten en 5 december sint Nicolaas. Sint Maarten is een lichtfeest dat het begin van de donkere tijd inluidt, die eindigt met Maria Lichtmis op 2 februari, als de terugkeer van het licht gevierd wordt. Die feesten zijn oeroud en dateren van vóór de invoering van het christendom. Omdat de feestdag van sint Maarten (ongeveer) samenviel met dit van oorsprong heidense lichtfeest, werd het omgedoopt tot het feest van sint Maarten. Iets dergelijks zal gebeurd zijn met het feest dat aan sint Nicolaas gekoppeld werd. Met de heiligen zélf heeft het weinig of niets te maken. Terzijde: op Driekoningen (6 januari) zijn de kinderen de baas, wat teruggaat op een oud Romeins feest, waarop slaven en meesters voor één dag van rol wisselden. Zogenaamd dan.
De hoofdpersoon van het feest is iemand die bij nacht en ontij op een paard over de daken van de huizen rijdt. Dat doet sterk denken aan de Germaanse oppergod Wodan / Odin, die vergezeld van twee raven en twee wolven op zijn achtbenig paard Sleipnir door de lucht reed. Dankzij die nachtelijke ritten beschikte Wodan over informatie waar normaal gesproken moeilijk of niet aan te komen is. Daarom moest Karel de Grote ook ’s nachts met Elegast gaan inbreken bij Eggeric van Eggermonde, om er zo achter te komen wat zijn zwager bekokstoofde. Met de komst van het christendom werd die heidense god ingeruild voor een christen plaatsvervanger. De Germaanse god vervangen door God zelf was ongepast, want nergens in de Bijbel lezen wij dat God paard reed. Zelfs Jezus reed geen paard, maar hield het bij een ezel, als demonstratie van nederigheid.
Gelukkig was er een heilige voor handen wiens feestdag (ongeveer) gelijk viel met dat heidense feest: sint Nicolaas. Deze heilige was de patroon van de zeevaarders, en varen op zee gold als een uitzonderlijk gevaarlijk beroep. Als er één wonder was dat Jezus verrichtte dat op middeleeuwse mensen indruk maakte, dan was dat niet dat Hij van stenen brood kon maken, zelfs niet van water wijn, maar dat Hij over het water kon lopen. Heidense tovenaars konden zich getuige sommige verhalen in de Legenda aurea moeiteloos door de lucht verplaatsen, maar over het water lopen dat kon er maar één.
Gedurende de Middeleeuwen was men zich zeer bewust van de verandering der seizoenen. Met lede ogen zag men de dagen korter en kouder worden, en maakte men zich bezorgd op voor de harde winter. Wij kunnen met kunstlicht van de nacht een dag maken, maar toen ging dat niet. Rijke mensen konden binnenshuis met olielampen en kaarsen, een nogal kostbare aangelegenheid, het tijdstip om naar bed te gaan een of twee uur uitstellen. Arme mensen moesten met de kippen op stok. Als er geen maanlicht was, waren middeleeuwse nachten aardedonker.
Middeleeuwse mensen voelden zich allerminst veilig in het donker. Zwart was de schutkleur van de duivel. Zodra de schemering in viel, ging men naar binnen om niet eerder dan de volgende ochtend het huis weer te verlaten. Niets angstaanjagenders dan de nacht in de open lucht te moeten doorbrengen. Vraag maar aan Marieken van Nieumeghen.
Elk jaar moesten volwassenen en kinderen weer wennen aan de vroeg invallende duisternis en de vreemde geluiden die daarmee gepaard gingen. Onze huizen zijn niet te vergelijken geluiddichter dan middeleeuwse woningen met hun open schoorsteen. Om zichzelf te beschermen tegen de onzichtbare, maar o zo aanwezige, ja bijna voelbare machten van de duisternis bedacht men rituelen waarmee men de angst voor het donker kon kanaliseren, reduceren, relativeren, rationaliseren en ridiculiseren. Door middel van licht en geluid kon men ongenode demonen op de vlucht jagen. Door zelf eng te doen kon men zichzelf en anderen demonstreren niet bang te zijn.
De kerk van Rome werkte hier graag aan mee. Die had van Wodan een afgod gemaakt, een reïncarnatie van satan, en van diens satellieten duivels. Verhalen over rondzwervende geesten werden met Allerzielen (2 november) de kop ingedrukt. Kon je je scheel bidden om die zielen de weg naar het Vagevuur te wijzen, waar zij grondig gereinigd werden in afwachting van het Laatste Oordeel, als ook zij de hemel in mochten. Halloween hoef ik niet uit te leggen. Sint Maarten met zijn kaarsen overstraalde elk heidens dwaallicht. En Sinterklaas was een voorbode van dat Laatste Oordeel, speciaal toegespitst op kinderen en jonge mensen. Angst aanjagen als pedagogische strategie om jonge mensen te dwingen in het gareel te lopen, was de middeleeuwer niet vreemd. Om een kind te behoeden voor de dood door verdrinking maakte men kinderen bang door hen te waarschuwen voor het monster dat onder water verborgen was. Je zag het niet, maar het monster zag jou wel, en als je te dicht bij kwam …
Evenzo werd kinderen de stuipen op het lijf gejaagd door de komst van een ‘heilige’ met in zijn kielzog een handvol beulen. In Tsjechië komt de Sint met een engel en een duivel. Wil je het nog duidelijker: wie zoet is, gaat straks naar de hemel. Wie stout is, kan nu alvast een voorproefje van de hel krijgen. Die zak van Sinterklaas is om stoute kinderen in te verdrinken.
Dit ‘feest’ veranderde voortdurend van uiterlijk en karakter, maar is in zijn kern herkenbaar hetzelfde gebleven. De Zwarte Pieten uit de kinderjaren van mijn ouders maakten grommende geluiden, rammelden met kettingen en gedroegen zich daarmee nog als echte duivels. Wat dat betreft zouden zij zo uit het middeleeuws toneel afkomstig kunnen zijn.
Maar ook in het middeleeuws toneel evolueerde de duivel en vond men de ‘sinnekens’ uit: duivels waarvoor je eerst bang bent, maar die gaandeweg hun afschrikwekkende uitstraling verliezen en uiteindelijk belachelijk gemaakt worden, bijvoorbeeld door ze raar accent te geven of krom te laten praten of doodsbang te laten zijn voor een kruisteken. Zo laat je angst verdampen.
Het christendom is een uitgesproken zwart-wit godsdienst. Alles wat goed is, is wit, en alles wat slecht is, is zwart. De dag is goed, want licht, de nacht is slecht, want zwart. Witte kleren zijn mooi, donkere kleren zijn lelijk. Stenen die licht (lijken te) geven zijn edelstenen, stenen die zwart zijn of dof waardeloos. Dit is kleuren- en lichtsymboliek. En daarom draagt de Sint een witte tabberd en is Piet zwart. Met racisme, slavernij of schoorsteenvegers heeft dit alles niets te maken. Althans van oorsprong. En de tekstdichter die ooit de goedbedoelde, maar nu verketterde regels bedacht: “Ook al ben ik zwart als roet, ik meen het toch goed.” dacht niet zozeer aan zwarte mensen, die, weten wij uit de Moriaen, inderdaad iemand lelijk aan het schrikken kunnen maken, die wél de verhalen over de zwarte duivel kent, maar nog nooit een neger gezien heeft. Die tekstdichter dacht aan het bijbelse Hooglied (I, 5) van koning Salomo, waarin de naar haar bruidegom verlangende bruid zegt: “Nigra sum sed formosa” (Hoewel ik zwart ben, ben ik tóch mooi). Dat diezelfde tekstdichter eerder in het lied schreef: “Wees maar gerust mijn kind, ik ben de goede Sint” wordt voor het gemak vergeten. Ook de vreemdeling zeker die verdwaald is zeker, ziet er in eerste instantie gevaarlijk uit, om geen andere reden dan dat hij een vreemdeling is, die bij nacht en ontij op de deur klopt.
Greet Kuulkers-Jungman zegt
Beste Willem, het is me weer uit het hart gegrepen. Heerlijk dat er nog mensen zijn met gezond verstand en historisch besef zoals jij. Bedankt.