door Gert de Jager
Ik weet niet zoveel. In ieder geval niet genoeg om dit gedicht direct te begrijpen:
(lied van het W. Müllerbos)
Door het W. Müllerbos te S.
liep ik een zomerdag.
De zon scheen op mijn mosbegroeide pad
en het was ritselragfijntjilpen stil.
Hoe makkelijk voorstelbaar was het daar
lopend in het W. Müllerbos te S.
niet in het W. Müllerbos te S.
maar in het midden van het F. Kuipersbinnen
– daar waar
als een octopus met vangarmen aders o.a. aorta
onverpoosd het hart pulseert –
leukocytklein,
Alice-gewijs in spirillenland verzeild geraakt te zijn.
Het is van Frans Kuipers, komt uit zijn bundel Wolkenherdersliederen uit 2009 en staat vandaag op de poëziekalender van Van Oorschot. Ik ken één bundel van Kuipers – het dit jaar verschenen Molwerk dat in de NRC juichend werd besproken door Guus Middag. Een sympathieke dichter, die Kuipers. Het bleek ook bij een optreden in het Amsterdamse poëziecentrum Perdu waar hij Molwerkintegraal voorlas. Perdu, normaliter een bolwerk van maatschappijbetrokken avantgardisme op conceptuele grondslag, werd even integraal ingepakt door Kuipers’ charmante neologismen, zijn zuidelijke g en een consequent naïeve blik aangaande de zaken des levens. Wandelen over de Vughterheide, beseffen wat daar gebeurd is en toch oog blijven houden voor ‘het onbekommerdheidsblauw van de hemel’. Zoiets.
Ik weet niet zoveel, maar wat weet ik wel? Dat ik niet hoef te weten waar dat W. Müllerbos precies ligt bijvoorbeeld. Het wordt vier keer genoemd, waarvan drie keer in combinatie met een locatie S. en het valt vast makkelijk te googlen. Als ik dat zou doen, zou ik een nadrukkelijk signaal van een dichter niet serieus nemen: die wil blijkbaar alleen maar een concreet bos oproepen. We lopen met hem mee en dankzij een initiaal wordt het ons eigen concrete bos – zoals dat hoort te gaan bij het lezen. We zien wat de ‘ik’ ziet: een bos, zonlicht, mos op een pad. De concreetheid culmineert in het neologisme van de vierde regel: even hebben we de illusie dat we, zo precies als maar kan, horen wat de ‘ik’ hoort.
Een lezer heeft zijn arsenaal aan eigen ervaringen en stelt zich een W. Müllerbos te S. voor. Andermans bos wordt zijn eigen bos, andermans buiten wordt zijn eigen buiten, andermans binnen wordt zijn eigen binnen. Bijna letterlijk dalen we af in het hart van F. Kuipers – in deze regels doet het gedicht denken aan sciencefictionfilms waarin iemand op speurtocht gaat door het menselijk lichaam. Het zijn vaak kinderen die dat doen, geloof ik – mijn genre is het niet helemaal. Ik zie de naam van Alice staan – een verwijzing die ik begrijp. Alice en de octopus: twee vergelijkingen uit werelden die met een bos of een pulserend hart weinig te maken hebben en blijkbaar nodig zijn om iets te verhelderen.
En dan raakt de dichter, die zijn bos tot een bos van mij wist om te vormen en hard op weg was om dat te doen met onze respectievelijke binnensten, mij kwijt. Er leek zich een transformatie te voltrekken – niet alleen de alledaagse mystiek van het lezen, maar iets wat verder ging. In het gedicht werd een buitenwereld een beeld van een raadselachtige binnenwereld waarin de ik-figuur gewoon rondliep en de lezer die ik ben, maakte de transformatie mee. Maar leukocyten en spirillen – ik heb geen idee wat het zijn. ‘Makkelijk voorstelbaar’ blijkbaar voor het lyrisch subject – niet voor mij. Leukocyten zullen inderdaad klein zijn en spirillen zullen een vorm hebben waarover je je als een Alice kunt verwonderen. Maar dat een lezer naar Wikipedia wordt gestuurd, lijkt me onvermijdelijk.
Het geldt in ieder geval voor deze lezer. Met mijn Wikipediakennis zal ik het gedicht herlezen. Ik ben abrupt uit een lezersparadijs geschopt. Mijn aanvankelijke intuïtieve vervoering zal ik proberen op te roepen als een acteur.
Leukocytenen spirillen op Wikipedia; het W. Müllerbos te S. is op het hele internet niet te vinden.
Marc van Oostendorp zegt
Ik meen dan weer te weten dat Wilhelm Müller de Winterreise heeft geschreven, die beroemd geworden zijn doordat Schubert (S.?) er een liederencyclus van heeft gemaakt. Zoals de titel al aangeeft, gaat ook dit over een tocht, die je geloof ik ook als symbolisch voor een afdalen in het binnenste kunt zien. De tocht geschiedt uiteraard niet "op een zomerdag".
Marc van Oostendorp zegt
Wikipedia: http://de.wikipedia.org/wiki/Winterreise
Gert de Jager zegt
Er staat toch echt 'een zomerdag'. Als Kuipers inderdaad naar de Winterreis verwijst, wat me zeer aannemelijk lijkt, is zijn lopen misschien ook geen gewoon lopen meer. In de richting van de een overgankelijk werkwoord: midden in de winterreis liep ik mij een zomerdag.
Gert de Jager zegt
Een eerdere versie van het gedicht:
DOOR HET WIM-BEUNINGERBOS te S.
liep ik een zomerdag.
De zon scheen op mijn mosbegroeide pad
en het was ritselragfijntjilpen stil.
Hoe gemakkelijk
was het zich voor te stellen daar
niet in het Wim Beuningerbos te S.
maar in het midden
van het Frans-Kuipersbinnen,
daar waar,
octopus met vangarmen aders o.a. aorta,
onverpoosd het hart pulseert,
iets zich voortspoedend leucocyte-kleins,
een Alice-gewijs in het spirillenrijk
verzeild geraakte te zijn.
In 2008 verschenen in Het liegend konijn en te vinden via dbnl. Wim Beuning was een beeldend kunstenaar die van grillige vormen hield.
Met dank aan Jan Buijsse die me op deze versie wees.
Marc van Oostendorp zegt
Juist! De vraag is dan dus wel: waar ligt S.?
Gert de Jager zegt
Het is nog maar de vraag of dat de vraag is. Zou Kuipers ons raadseltjes willen opgeven?
Overigens denk ik in dit soort gevallen altijd aan Sittard.
DirkJan zegt
Het gedicht is voor mij te enigmatisch om er ook maar iets zinnigs over te zeggen. Wel heb ik even gegoogeld op Wim Beuning. Geboren in Amsterdam, maar mogelijk de langste tijd in Den Haag / Leidschendam gewoond en gewerkt. En toen dacht ik aan S. voor Scheveningen. Ik vond direct op internet een paar tekeningen die Wim Beuning aan de Scheveningse kust heeft gemaakt. Maar Scheveningen is niet een aparte stad of dorp, maar een wijk van Den Haag. Maar het heeft weer wel een bos; Het Scheveningse bos. Tot zover deze constateringen.
En bij het lezen van zo'n soort gedicht vraag ik me weer af in hoeverre je als lezer over buiten-tekstuele en encyclopedische kennis moet beschikken, of ook de biografie van de dichter moet kennen: Frans Kuipers voert
zichzelf op onder eigen naam. Het zal wel een bedoeling hebben …
Maar wie echt wil weten waar het over gaat en waar een en ander naar verwijst: Ik zou zeggen, mail de dichter en vraag het hem.
Marc van Oostendorp zegt
Met de vraag of Frans Kuipers ons raadseltjes wil opgeven heeft het niet zoveel te maken. Los van wat de maker wil of niet wil, kun je je altijd afvragen waarom door 'S.' staat, en niet 'T.', of 'Sittard'. Alles kan altijd bevraagd worden, het lijkt me de enige manier om iets meer licht te laten schijnen in de duisternis die ons allerwege omringt.
Taalprof zegt
De formulering 'te S.' -en dan vooral met die afkorting- heeft natuurlijk ook iets formeels. In spreektaal zeg je dat niet zo snel, dan heb je het over 'in Sittard' of 'bij Scheveningen.' Daarmee heeft die vorm op zichzelf al een betekenis, nog los van waar die S voor staat. Iets proces-verbaalachtigs, zou ik zeggen, alsof het een objectieve rapportage betreft.
Het gebruik van de afkorting is dus volgens mij niet zozeer het weglaten van informatie, maar het toevoegen van betekenis.
Gert de Jager zegt
Moet dat altijd: meer licht?
Interessanter lijkt het me om je af te vragen hoe zo'n door Kuipers ongetwijfeld buitengewoon bewust tot een initiaal beperkte localiteitsaanduiding zou kunnen werken bij de lezer. Daarop heb ik hierboven antwoord op proberen te geven.
Ik moet trouwens denken aan Bomans die samen met andere leden van een genootschap de plaatsen C, D en E in de Camera Obscura trachtte te localiseren. Een atlas, reistijden: ze kwamen er niet uit.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat moet altijd: meer licht. Totdat alle zaken definitief zijn opgehelderd.
Ook een onderzoek 'hoe iets zou kunnen werken bij de lezer' lijkt me daartoe een legitieme methode, maar de vraag is nu WAAROM is die initiaal S en niet C, D of E. Hoe dan ook hoeft het scheppen van licht natuurlijk niet te betekenen dat we de plaats op Google Maps kunnen aantreffen, dat is een karikatuur. Er kunnen allerlei andere dingen aan de orde zijn.
Het feit dat eerdere onderzoeken op niets zijn uitgelopen zou ons niet moeten mogen ontmoedigen. Er komt een dag dat deze kwestie tot op de bodem zal zijn uitgezocht!
DirkJan zegt
Een van Harry Mulisch zijn literaire lijfspreuken was 'Je moet het raadsel niet verkleinen, maar vergroten.' Vroeger kon ik dat waarderen, maar later ben ik toch wat pragmatischer naar teksten en betekenissen gaan kijken. Ik kan de duiding van het gedicht redelijk volgen, maar voor mij eist het dan zoveel extra kennis dat de dichter bij mij zijn mogelijke doel voorbijschiet. Het werkt tegen. Maar misschien is dat dan weer juist zijn bedoeling.