Waarom heeft Nederland geen Romantiek gekend? Terwijl aan het begin van de negentiende eeuw overal in Europa het enige onsterfelijke genie opstond na het andere in de kunst en de literatuur, bleven Nederlandse schrijvers en kunstenaars keurige burgervaders – waarom?
De Groningse hoogleraar Kunstgeschiedenis Wessel Krul geeft een origineel antwoord op die vraag in het nieuwe nummer van De negentiende eeuw. Volgens Krul was nu juist een kenmerk van de Nederlandse Romantiek dat men bij hoog en laag volhield géén romanticus te zijn! Een kenmerk van de Romantiek was immers nationalisme, en de Nederlanders zagen zichzelf als bijzonder in het niet erkennen van volkomen uitzonderlijke individuen!
Het is een vernuftige oplossing, al is het de vraag welk probleem het precies oplost. Wordt het nu gemakkelijker om bepaalde overeenkomsten te zien tussen, in dit geval, Nederlandse schrijvers en hun tijdgenoten. Hoe zinnig is zo’n label daarvoor?
Rare obsessie
De negentiende eeuw is deze keer, naar zeggen van de redactie geheel gewijd aan Jacob van Lennep (1802-1868): het bestaat uit de uitgeschreven artikelen van de vijf Jacob van Lennep-lezingen van de afgelopen jaren in Amsterdam gehouden zijn. Feitelijk gaan er daarbij maar twee artikelen écht over Jacob: het artikel van Krul gaat bijvoorbeeld meer over de al dan niet romantische opvattingen van Jacobs vader David Jacob van Lennep (1774-1853) dan die over zijn zoon.
Van de twee hoogleraren die wél over Jacob praatten, behandelde Joep Leerssen dan toch ook weer Van Lenneps romantiek. Volgens hem moeten we een meer ‘intellectuele’ definitie van de romantiek nemen, en dan past de schrijver wel degelijk in het stramien. Ook hiervoor geldt weer: dat is wel mooi gevonden, maar wat schiet je ermee op? Wat is dat voor een rare obsessie om achteraf schrijvers tegen hun eigen wil in een bepaalde categorie onder te brengen? Maak je die categorie zelf niet volkomen onduidelijk?
Verval
Het mooiste artikel in het nummer is zeker dat van Marita Mathijsen. Dat is in de eerste plaats een aantrekkelijk voorproefje van de biografie die zij over Van Lennep aan het schrijven was. Wat een man is dat geweest! “Advocaat – politicus – vrouwenjager – romanschrijver – dichter – toneelschrijver – historicus – editeur – taalkundige – beschermer van oudheden. Ik zou geen schrijver ween die dit nu allemaal voor elkaar zou krijgen. Het is alsof we Nelleke Noordervliet, Jan Siebelink, Maarten Asscher, Gerrit Komrij, Joost Zwagerman en Geert Mak in elkaar gepropt zien tot één schrijversfiguur. Hij zat in elke culturele vereniging die maar denkbaar is. En als een bepaalde vereniging niet bestond richtte hij die op.”
Verder meldt Mathijsen nog dat Van Lennep onder andere Kamerlid was, zorgde voor het Vondel- en het Rembrandtstandbeeld in Amsterdam, alsmede voor de waterleiding in die stad, dat hij een opera schreef om de in verval geraakte Ridderzaal aan het Binnenhof onder de aandacht te brengen, dat hij van spotten hield, maar ook serieuze, nog altijd geldige pleidooien voor de kunst hield (‘Alsof het nuttige, in zijn meer verheven beteekenis, het schoone niet insloot; alsof de erkentenis zelve, dat de mensch niet alleen stoffelijke behoeften, maar ook behoeften van een edeler aert te bevredigen heeft, niet medebracht, dat ook deze laatte hare voldoening verlangen.’)
Hij vocht, met andere woorden, misschien geen oorlog in Griekenland, en bracht geen dagen door in een opiumkit, maar was wel degelijk een uitzonderlijk individu.
Laat een reactie achter