Door Berthold van Maris
Hier gaan alle broeken omlaag en alle rokken omhoog, schreef een onbekende rond 1680 op de muur van een toilet. Hij formuleerde het in de vorm van een aansporing en op rijm:
“Licht op uw Rok, stryk af uw Broek / Dat vind men hier in dezen hoek.”
De dichter Hieronmymus Sweets noteerde dergelijke tekstjes, als hij ze tegenkwam. Hij nam ze op in zijn bloemlezing van Koddige en ernstige opschriften, op luyffels, wagens, glazen, uithangborden en andere taferelen (1682). Die bevat veel middenstandspoëzie (“Ik bak mijn brood klaar, al ben ik met meel bestoven / Gy moogt het komen zien wilt gy het niet geloven”). Maar er is ook wc-poëzie in opgenomen. Al is de term wc hier natuurlijk een anachronisme. In de zeventiende eeuw moesten de mensen het nog doen met kakhuizen en secreten.
Zodra men op de kakdoos zat, werd het leven opeens heel eenvoudig en overzichtelijk. De teksten doen daar verslag van:
“Om dat noodt breekt Wet / Ik mijn naars tot kakken zet.”
“Die wil kakken / Op zijn gemakken / Zet sijn hand onder sijn kinnebakken / En een op sijn knie / Die kakt zoo veel als ander drie.”
“Wilje blijven gesont / Pist so dikwils als een Hont / En houdje achter poort altijd open / Zo hoefje na geen Doctor te lopen.”
Sommige teksten zijn wat filosofischer van aard:
“Kakken en zorgen / Komt alle morgen / Zorgen wil ik laten staan / Maar kakken moet sijn gang gaan.”
Een bekend zeventiende-eeuws religieus-filosofisch thema is de gedachte dat al het aardse vergankelijk is. Wat heb je eraan om rijk te zijn, als je uiteindelijk toch gewoon dood gaat en daarna niks meer hebt aan al die rijkdom? Een aardige variant op die wijsheid werd door Sweerts in een toilet aangetroffen en opgetekend:
“Wat meugt gy Vrienden doch uw vleesch zo byster mesten?
’t Is al voor my wat gy doch in uw darmen slaat;
Want als den Buik is vol moet gy ten langen lesten
My alles geven, en daar helpt geen tegenpraat.”
Wat heb je eraan om veel en gulzig te eten, als je het uiteindelijk toch allemaal “bij mij”, het toilet, moet inleveren?
Een variant hierop:
“Hier sta ik Generaal Ontfanger Jonker Harmen,
Die d’in-en uitkomst heb van Rijken en van Armen:
Die dag en nacht by poos op poos beseten ben:
Die ’t volk van voren schaats, maar meest van acht’ren ken.”
De kakdoos maakt geen onderscheid tussen rijk en arm. In het kleine vertrek waar alle broeken omlaag gaan en alle rokken omhoog, is iedereen gelijk. Het is de meest democratische plek op aarde:
“Geen Koninck, Prins, noch Heer / Geen Paus, noch Kardinal / En wat van dien is meer / Sy kakken altemaal. “
Dat komt trouwens dicht in de buurt van de reclame-leus die Popla (WC-papier) in de jaren zeventig gebruikte: “Koning, Keizer, Admiraal / Popla kennen ze allemaal.”
Tegenwoordig gaan de meeste wc-teksten over iets waarin de mensen nu juist niet gelijk zijn: het verschil tussen man en vrouw, en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat onderwerp keert voortdurend, in allerlei gedaanten, terug op de muren en deuren van wc’s. In Café Weemoed in Tilburg zijn op het mannentoilet onder meer deze teksten te bewonderen:
“Mannen pissen / vrouwen zeiken”
“Beter één kut in de hand / als de lucht van tien”
In Café De Palm in Den Bosch las ik:
“Heren, leg de bril maar plat / de dames zitten toch graag nat”
Dit type teksten (scrabeus of pornografisch) heeft Sweerts niet opgetekend in de secreten en kakhuizen die hij bezocht. Hij vond ze wél op andere plekken, met name op “glazen”. Wat we ons daar precies bij moeten voorstellen is niet altijd duidelijk. Ging het om ruiten waarop geschreven was? Of ging het ook om glazen bekers waar schunnige tekstjes in gegraveerd waren? (Ik hoor het graag van de specialisten.)
Hoe het ook zij, veel van die glasteksten (Sweerts noemt ze “glas-schriften”) lijken op onze wc-teksten:
“’t Is gewis, twee vrouwe billen konnen meer lokken / Als alle Kloosters-klokken.”
“Den Spanjaart zeit, Weest altijd schou / Voor ’t achterste van een Ezel, en’t voorste van een Vrou.”
“Hout-zagers keelen, en vrouwe billen / Zijn zonder vocht niet te stillen.”
“Het Vissen is goet / Maar ’t vogelen wel zo zoet.”
“De Man toont aan de neus, so ook de mond aan’t wijf / Hoe d’een en d’ander is gestelt aan’t onderlijf.”
Bij een man kun je aan de neus en bij een vrouw aan de mond zien wat ze onder de navel te bieden hebben. Sweerts heeft al die levenswijsheden met veel plezier verzameld. Hij zou het hebben gedaan op advies van zijn dokter (als ik bepaalde bronnen uit de negentiende eeuw mag geloven, ik kon niet zo snel achterhalen waar die zich op baseren).
Het verzamelen van al die anonieme tekstjes zou een soort therapie geweest zijn tegen de zwaarmoedigheid waar hij aan leed.
Een enkele keer heeft Sweerts ook opgetekend wat hij mensen toevallig hoorde zeggen. In een café hoorde hij een man tegen het barmeisje zeggen:
“Meisje wijst me straks het Kakhuis / Of ik schijt jou in jou bakhuis.” (straks = snel)
Dat lijkt op een wc-tekst die ik aantrof in Café Soundgarden in Amsterdam: “Bescheiden nette jonge man zoekt non om in d’r bek te schijten”
Elders in zijn bloemlezing vermeldt Sweets dat een “Juffer” bij het eten van een “Entvogel” “zeide datse goet veugels was”. Waarna Sweerts, die in die tijd ook een vrij bekende dichter was, zelf de pen pakte en dit puntdichtje schreef:
“Zyt gy goet veugels nicht? zo ben ik ook te moe,
Waar ’t quaat zo wy malkaar van veugelen eens spraken?
‘k Weet een goe veugel, Nigt, die suikersoet sou smaken,
Ik schenk de veugel u, schenk my de kooy daar toe.
Hadden ze dat maar vaker gedaan in vroegere eeuwen. Gewoon opschrijven wat ze toevallig hoorden en wat ze toevallig op de muur of op een winkelruit lazen. Bij mijn weten was Sweets de eerste Nederlander die dit deed.
= = =
De hele bloemlezing uit 1682 is te lezen en te downloaden op dbnl.nl. De lezer moet dan wel wat storende typ- of transcibeerfouten voor lief nemen.
Laat een reactie achter