Wat ik tijdens het editeren van Die Ridder met dat Kruyce als een groot gemis ervaren heb, is het niet bestaan van een editie van de Spaanse brontekst Lepolemo. Maar wat ik nóg meer gemist heb is de tweetalige Frans-Spaanse editie van Guillaume Tonnelier, die ik maar niet te pakken kon krijgen.
Anders dan de Franse vertaler die nogal vrij met de Spaanse brontekst omsprong, heeft ‘onze’ Barent Barentszoon vander Nieuwer Bruggen zijn Franse voorbeeldtekst getrouw gevolgd. Toch ontkwam hij niet aan het maken van enkele bloopers. Zo vertaalt hij de naam van de geheime ondergrondse gang naar de stad Duran, waarin de alleenstaande koningin belegerd wordt door de perverse, bultdragende koning van Madian met “die oude verderffenisse”. In de Franse brontekst staat “Vieillemyne”, letterlijk: de oude mijn, en dat staat er ook in het Spaans. Het kan haast niet anders of Barent (of zijn bron?) heeft hier ‘vieilleruyne’ gelezen.
In hoofdstuk 37 komt het tot een tweegevecht tussen de Franse koningszoon Philippus incognito en de Ridder met dat Kruyce die zijn zuster Melisse naar Parijs begeleidt. Philippus is verliefd op Melisse en wil op een ridderlijke manier zijn gevoelens voor haar kenbaar maken door haar begeleider, de Ridder met het Kruis, uit te dagen om drie keer tegen hem met de lans te steken. Gelukkig gebeuren er daarbij geen ongelukken. Na de derde keer maakt Philippus zich bekend: “Dat gedaen sijn[de] so verschoof Philippus een weynich sijn versiersel, alsoo dat hy terstont van een yeghelijck bekent wert.” Het Frans leest hier: “Apres lequel dressa [l]a visiere Philippes / lequel fut dung chascun congneu.” Philippes opent zijn vizier en is zo herkenbaar. Onze Philippus schuift wat met zijn helmtooi.
Maar de uitglijder die mij dagen lang op het verkeerde been gezet heeft, totdat ik in de gaten kreeg dat het om een blooper ging, speelt zich af in hoofdstuk 31 en begint als volgt:
Dese historie seyt dat den Ridder mettet Kruys, na dat hy den Engelschen Ridder verwonnen ende omhelsinghe ghedaen hadde met die jonckvrouwen by die fonteyne die in dat foreest was, reet voort de reste van den dach sonder wederparty te vinden. Den avont ghekomen zijnde, quam hy in een edelmans huys, in ’t welcke hy minnelijck ontfangen en[de] wel ghetracteert wert. Maer als de ure quam om rusten, soo bevinck den Ridder een koortse geduerende veertien daghen lanck, in manieren dat hyder niet en meende af te komen.
Deze regels werden door mij met een grimlach gelezen. U moet weten dat ik op mijn oude dag asthmalijder geworden ben, zo maar uit het niets, en daardoor extra gevoelig op de luchtwegen. Sigaretten roken in mijn directe omgeving grenst aan chemische oorlogsvoering. Maar ook het kussen van andere vrouwen dan mijn echtgenote kan mij op een fikse verkoudheid en een dagenlange keelpijn komen te staan. Vandaar mijn grimlach. Komt ervan als je vreemde vrouwen gaat omhelzen. Als in de Lancelot en prose Lancelot een slok water te veel neemt (gebrek aan zelfbeheersing) dan wordt hij enkele bladzijden later daarvoor luid en duidelijk gestraft. Ik interpreteerde de ziekte van de Ridder met het Kruis daarom als een straf voor het omhelzen van die jonkvrouwen in hoofdstuk 29:
Soo haest als den Ridder mettet Kruys die voorseyde plaetsen voorsien hadde met goede ende ghetrouwe gouverneurs, soo vertrock hy van daer, alleenlijck gheselschapt zijnde met Caristes, om te gaen na Par[ij]s, gelijck hy gepreposeert hadde. Als hy ghekomen was ontrent een halve mijl van de fortresse, soo quam hy in een[en] kleyn bosschagie, seer schoon. Maer hy en hadde weynich in ghereden ofte wert ghewaer een fonteyne, overdeckt met schoone ende ghenoechlijcke boomen, rontsomme de welcke dat waren menige schoone jonckvrouwen seer kostelijck verciert, onder die welcke datter sommighe waeren die op diversche instrumenten speelden, ende hadden by haer ses ghewapende ridders. Die welcke aenmerckende den Ridder mettet Kruys, sonden den eenen van haer lieden aen hem om te weten wat hy sochte. Als hy by hem quam: “Ridder,” seyde hy, wel scherpsinnichlick, “van waer zijt ghy?”
“Waerom vraecht ghy ’t?”, seyde den Ridder mettet Kruys.
“Daerom,” antwoorde den anderen, “dat icket weten wil, ende ick ghebiede u dat ghy die jonckvrouwen die daer by de fonteyne zijn, die reverentie gaet doen!”
“De jonckvrouwen te groeten,” antwoorde den Ridder mettet Kruys, “dat wil ick geerne doen om die gunst die ick haer draghe, maer door u gebots halven wil ick ’t niet doen!”
Zo begint het wel vaker in dit soort romans. Overigens is “wel scherpsinnichlick” geen goede vertaling van het Franse “par vng grant orgueil”, letterlijk ‘door grote hoogmoed’. Natuurlijk wordt het matten:
Vande antwoorde wert den ridder van de fonteyne soo toornich dat hy terstont sijn paert met sporen stiet, hebbende zijn lancie in ’t klincket gestelt, ende liep op den Ridder mettet Kruys aen, die welcke, siende sijn vyant aen komen, stiet oock in sulcker manieren tegen hem dat den ridder vande fonteyne in ’t tegen komen falieerde zijn wederparty te gheraken. Maer hy wert soo lustigh gheraeckt in sijn mage van den Ridder mettet Kruys dat hy ter aerden viel als doot wesende, in manieren dat hy hem reppen noch roeren en mochte.
Die vijf andere ridders om haer compagnon te wreecken, wouden al te ghelijcke op den Ridder mettet Kruys loopen, maer die principaelste van de jonckvrouwen, die ick gheseydt hebbe, siende ’t kruys, seyde: “Laet wesen desen ridder, want hy is een Francoys! Daerom segt hem dat ick hem bidde dat hy kome met ons omhelsinge doen.”
Men moet meer van deze roman gelezen hebben om te begrijpen dat met dit kruis niet het kruis bedoeld is dat de ridder op zijn borst draagt en waaraan hij zijn naam dankt, maar het kruis dat hij om zijn hals draagt, dat hij als geschenk van de Franse koningsdochter Adriane ontvangen heeft. Als de Ridder onwetend en onbedoeld dit ‘hoofse’ gezelschapsspel verstoort, is de oorlog tussen de Fransen en de Engelsen nog niet definitief beslist in het voordeel van de Fransen. De jonkvrouw die daar de leiding heeft, herkent het kruis als het kruis van de koning van Frankrijk, en dat maakt onze Ridder tot een ‘vriend’.
Sy deden ghelijck sy haer bevolen hadde. Ende den Ridder mettet Kruys, willende de jonkvrou niet ongehoorsaem wesen, ginc by de fonteyne, voorts t’samen omhelsinge doende, kouteden van menigerley blyde materien. Na die welcke soo nam den Ridder oorlof aen die jonckvrouwen en[de] aen ’t geselschap ende reedt voort alle dien dach sonder meer eenige wederparty te vinden.
En om daar nu zo ziek van te worden …
Juist om dit soort vragen te kunnen beantwoorden geef ik in mijn studie-editie zin voor zin de tekst van de bron in voetnoten, zodat de lezer de vertaling woord voor woord kan volgen en controleren. Hoe nuttig en verhelderend dit zijn kan, moge blijken uit bijvoorbeeld deze passage. Want wat staat er in het Frans?
Lesquelz comme leur auoit este commande firent. Et obeissant ledict cheualier de la croix a la preception de ladicte damoyselle alla auec icelles faire collation / et diuiserent de plusieurs matieres ioyeuses. Apres lesquelles dicelles damoyselles print conge / et cheuaucha toute icelle iournee sans aulcune fortune trouuer digne estre au present inceree.
In het Frans is er sprake van “faire collation”, wat zoveel betekent als ‘een hapje en een slokje nemen’, heeft niets met ‘accolade’ (omhelzing) te maken. Onze Ridder met het Kruis wordt dus niet gestraft voor handtastelijk gedrag met vreemde vrouwen. Voedselvergiftiging lijkt ook niet waarschijnlijk. Maar waarom wordt hij dan ziek?
Er kunnen meer plaatsen in deze roman aangewezen worden die als verhaalmotief onaangekondigd, onverklaarbaar of onvoldoende uitgewerkt zijn. Hoe bijvoorbeeld is Lampatrix al die jaren omgegaan met Melisse? Daarover rept de roman met geen woord. Maar de komst van de Ridder met het Kruis te Keulen wordt als een ware bevrijding ervaren. Dat de Ridder met het Kruis op zijn arm een (roodkleurig?) litteken draagt, vernemen wij pas in hoofdstuk 17 als een in de omgeving van Caire wonende heremiet de Ridder voorspelt dat hij kortstondig in de ban van de liefde zal geraken en dat de vrouw naar wie zijn hart zal uitgaan op haar rechterarm ook zo’n (lit)teken draagt, “rootvervich gelijck een roose, uytspruytende van eenen rooseboom”. Op een dag (in hoofdstuk 25) wast de Ridder met het Kruis zijn handen in het bijzijn van Philippus, de zoon van de koning van Vranckrijck en de broer van Adriane, en die “seyde tot hem dat zijn suster oock alsoodanige [teycken] hadde.” De Ridder weet nu dat de vrouw die hij op afstand bemint dezelfde is als de vrouw die hem geprofeteerd werd door de heremiet Sariton. Maar met dit gegeven gebeurt verder niets. De paarvorming wordt volledig overgelaten aan het initiatief van de ouders, waarbij de lezer in incestueuze spanning wordt gelaten of keizer Maximiliaen inderdaad zijn plan zal uitvoeren om zijn enige (nog levende) dochter Melisse als vrouw te schenken aan haar broer, de Ridder met het Kruis. De voedstermoeder Platine heeft namelijk nog niet het geschikte moment gevonden om publiekelijk bekend te maken wie de ware vader en moeder van de Ridder zijn. Inmiddels is haar eigen zoon Caristes, die eerst gezamenlijk met de Ridder met het Kruis optrok, volledig vergeten, wat toch wel een beetje raar en ondankbaar is. Maar zelfs als zijn afkomst door Platine onthuld is, gaat het initiatief tot een dubbel huwelijk tussen Adriane met de Ridder met het Kruis en Melisse met Philippus van de koning van Vranckrijck uit. Vreemd ten slotte is ook dat men aanvankelijk in de roman van Caire naar Parijs reist via Marseille (Mersille, hoofdstuk 23 / Merssylie, hoofdstuk 27) en vandaar verder over land, om in hoofdstuk 29 opeens voor de gigantische omweg via Calis (Calais) te kiezen. In dit verband is ook opmerkelijk de naam van één van de ridders van Philippus van Vranckrijck: Piere de Hesdin. Hesdin is een toponiem uit de omgeving van Calais. De Spaanse brontekst maakt het nog raadselachtiger door het opvoeren van het hertogdom Guiayna als twistappel tussen de koningen van Frankrijk en Engeland. Guiayna is het graafschap Guines / Wijnen, voor oude medioneerlandici bekend uit de vier inleidende colleges over middelnederlandse litteratuur van W.P. Gerritsen. Terwijl de roman dus eindigt met de vijftiende-eeuwse oorlog tussen Engelsen en Fransen rond Calais, begon hij ooit als volgt:
Weynigh tijdts na de verrijsenisse en[de] opvaert des Soons Gods, onsen Heere ende Verlosser Jesus Christus, door Sijn dierbaer bloedt, waer mede alle menschen ghereynight zijn van sonden, daer was een keyser in Duytslant, genaemt Maximilianus, seer wijs en[de] voorsichtigh, dewelcke gehouwt was aen een edele, schoone en[de] gracieuse vrouwe, genaemt Diogene, een dochter van den coninck van Polen.
Om een lang verhaal kort te maken, het kan moeilijk anders of deze tekst is een paar keer op de schop gegaan voordat hij uiteindelijk in 1521 in Valencia gedrukt werd en vervolgens aan een nieuw leven begon dat via le Chevalier du clergé Royal, Barent Barentszoon, Michiel de Groot, de UB Leiden en Neder-L (met dank aan Amand Berteloot, Ingrid Biesheuvel, G.J. Boekenoogen, Tatiana-Ana Fluieraru, Hella Hendriks, Matthijs Holwerda en Jelle Koopmans voor hun substantiële hulp) geleid heeft tot deze twee e-boeken:
– de eerste een kritische, tweetalige (Nederlands-Frans) synoptische studie-editie van de druk van Michiel de Groot, Amsterdam z.j. in pdf-formaat, die u onder deze link vindt.
– de tweede een kritische lees-editie van diezelfde druk, maar nu zonder voetnoten en dus ook zonder de Franse brontekst in epub-formaat, die u onder deze link vindt. Deze epub-editie is om Internet redenen ‘gezipt’. Nadat u hem gedownload heeft, moet u hem dus eerst ‘ontzippen’ alvorens hem naar uw tablet of e-reader te kopiëren.
Tot ziens bij het volgende feuilleton.
W.K.
Laat een reactie achter