Donkers pleidooi voor een objectieve, informerende kritiek werd niet door iedereen met enthousiasme ontvangen. Jan Greshoff bijvoorbeeld reageerde fel op Donkers oproep tot ‘saneering’ en meende dat Donkers pleidooi voor een informerende kritiek niets minder betekende dan een knieval voor de lezer. Het zou alleen maar leiden tot nivellering, standaardisering en totale democratisering. ‘Leve de critische eenheidsworst!’, zo vatte Greshoff het standpunt van Donker kernachtige samen.
Literaire ‘self-representation’ in een studie uit 1929
door Marieke Winkler
In het kader van mijn promotieonderzoek naar de verhouding tussen de literaire kritiek en de literatuurwetenschap in Nederland ben ik al een tijdje bezig grip te krijgen op deze man: Nico Donkersloot (1902-1965).* In de jaren dertig beter bekend als de dichter en criticus Anthonie Donker.
In 1930 richtte Donker het literaire maandblad Critisch Bulletin op dat pleitte voor een ‘onpartijdige, samenvattende en bij voorkeur opbouwende critiek’. Donker had een jaar eerder in een interview te kennen geven dat hij de huidige kritiek maar onsmakelijk vond:
‘Het is nu een chaos. Ruzies, bijbedoelingen, partijdige critiek, vertroebeling door politieke factoren, dat alles maakt onze critiek onbetrouwbaar en onsmakelijk. En de goede, ernstige, artistieke krachten zijn verstrooid.’
Een ‘saneering van de critiek’ was volgens Donker dan ook hard nodig.
Opvallend is nu dat Donkersloot in het jaar dat hij deze uitspraken doet en hij ‘objectiviteit’ en ‘onpartijdigheid’ in de kritiek centraal stelt, een proefschrift publiceerde (overigens onder zijn schrijverspseudoniem) waarin hij zich uitgesproken normatief, om niet te zeggen subjectief, uitlaat. De episode van de vernieuwing onzer poëzie 1880-1894 (1929) bevat nogal wat oordelen over zowel literaire werken als over de persoonlijkheid van de kunstenaar.
Met betrekking tot dat laatste punt moet vooral Albert Verwey het ontgelden. In het dichterschap van Verwey wordt volgens Donkersloot namelijk een fataal onderscheid zichtbaar tussen ‘den mensch’ en ‘den artist’. De romantische zelfverheffing van de dichters rond De Nieuwe Gids (zoals Donkersloot de dichters van de Beweging van Tachtig bij voorkeur aanduidde) is bij Verwey verworden tot een gekunstelde pose. Verwey is geen oprechte dichter maar een ‘welbewust acteur’.
Om dit proces van bewuste auteursprofilering te karakteriseren gebruikt Donkersloot een term die niet misstaat in een contemporaine letterkundige studie. Donkersloot noemt ‘het voortdurend zichzelf bezig zien, het poseren met zijn eigen dichterschap’ namelijk self-representation. Een groot verschil met de manier waarop deze term nu wordt gebruikt is de uitgesproken negatieve connotatie die Donkersloot aan de term verbindt. Een auteur die aan self-representation doet, is volgens Donkersloot een poseur, geen ware kunstenaar.
Anno 2015, mag de literatuurwetenschapper onder geen voorwaarde een dergelijke waardering verbinden aan de concepten die hij gebruikt. Maar ook zonder die connotatie maakt het gebruik van de term in recent letterkundig onderzoek volgens mij duidelijk hoezeer we opnieuw geboeid zijn door vragen rond het verschil tussen wat Donkersloot den mensch en den artist noemde: vragen rond authenticiteit en oprechtheid van de kunstenaar en wat op een bepaald moment als een succesvolle of overtuigende ‘zelfrepresentatie’ wordt gezien.
Toen ik de term self-representation aantrof in een letterkundige studie uit 1929 werd ik mij ineens zeer bewust van het feit dat wij als letterkundige neerlandici maar weinig lezen in het werk van onze voorgangers. Het is makkelijk om iets als ‘achterhaald’ en ‘ouderwets’ te bestempelen, en we hebben het liever over ‘nieuwe richtingen’ dan over ‘tradities’, maar hoeveel interessante, eerste stappen richting het onderzoek waarvan we nu menen dat het hot & happening is, vegen we daarmee eigenlijk niet van tafel?
Er zijn weinig afbeeldingen van Donkersloot te vinden. De foto hierboven is overgenomen uit een artikel uit 1992 van Henny Taks over Donkers gedicht ‘Ikarus’ (waarvan de eerste strofe door Marsman werd geschreven). In het kader van self-representation is het aardig op te merken dat de plaat van Venus (links aan de muur) een mooie verwijzing vormt naar Donkersloots geloof in kunst als een expressie van klassieke waarden, zie We noemen het literatuur (1965). De ongeordende berg papieren op zijn bureau doen denken aan de manier waarop hij zijn gedachten opschreef, namelijk allerminst netjes binnen de lijntjes. Zijn aantekeningen doen eerder denken aan een explosieve vorm van mindmapping.
RHCdG zegt
Onder die term self-representation verstond Donkersloot met de mannen van Forum naar ik aanneem, dat men zichzelf moest zijn en geen epigoon, een vent dus, iemand met persoonlijkheid.
Vestdijk, een van die mannen van Forum, heeft overigens een uitgebreide studie geschreven over Verwey, 'Albert Verwey en de Idee'.
Anoniem zegt
Dank voor je reactie RHCdG. Over epigonisme rept Donkersloot niet, het gaat hem vooral om het narcisme, 'het opgaan in de eigen houding', de ijdelheid die de dichter te machtig wordt. Kwalijk aan deze houding (of moet ik hier de term 'posture' gebruiken?) is dat Verwey daarmee het dichterschap voor het 'menschzijn' stelt, aldus Donker. Grappig is dan weer dat Donker de criticus Verwey wel waardeert… De tekst van Vestdijk ken ik niet, ga ik eens bekijken!