Door Yves T’Sjoen
“De dichter is een koe”. Deze bekende dichtregel van Gerrit Achterberg is door Hugo Brems gebruikt als de titel van een met de Belgische staatsprijs bekroond essay over poëzie. U kent vast en zeker het gedicht met de beginregels: “Gras… en voorbij het grazen/lig ik bij mijn vier poten/mijn ogen te verbazen […]”. De tekst is opgenomen in de DBNL. Op het achterplat van De dichter is een koe(1991) wordt de vergelijking van dichter en koe of de identificatie van de dichter met een zelf reflecterende en zich bezinnende koe niet alleen toegeschreven aan Achterberg. De dierenmetafoor refereert volgens dezelfde flaptekst ook aan de debuutbundel van de Nederlandse dadaïstische dichter K. Schippers De waarheid als De koe (1963). Voor mijn pleitrede hanteer ik als uitgangspunt de stelling dat de dichter niet zozeer een koe is maar wellicht méér een vis. Het gegeven dat (literaire) teksten en dichters in ‘vreemde’ wateren zwemmen, laat me denken aan de vis in K. Schippers’ Een vis zwemt uit zijn taalgebied(1976). Er is zelfs een metonymische relatie die in het titelgedicht tussen de vis en de taal wordt gesuggereerd. De volgende regels van Schippers zijn me steeds bijgebleven en kunnen van toepassing zijn voor mijn verhaal.
Een vis zwemt van Noordwijk naar Hamburg
en schiet daarna kuit bij Dover
Haring
Hering
Herrings
In Brno (Tsjechië), tijdens het Regionaal Colloquium Neerlandicum (20-23 mei 2015), presenteerde ik een op de gelegenheid toegesneden lezing van deze versregels. De tekst van mijn referaat verschijnt later dit jaar. De vis van K. Schippers trekt zich niets aan van begrensde taalgebieden en territoriale wateren. Hoewel de woorden waarmee wij een haring in het Nederlands, het Duits en het Engels benoemen – “Haring” in Noordwijk, “Hering” in Hamburg en “Herrings” in Dover – nagenoeg homoniemen zijn, klinken zij toch anders en worden de namen in verschillende Germaanse talen duidelijk anders gespeld. Dat zal de vis worst wezen. De vis is zichzelf en volgt zijn natuur. Hij zwemt en schiet kuit waar het hem/haar goed uitkomt, “bij Dover” aan de Engelse kust. Waar kuit wordt geschoten, is sprake van een meervoud: “Herrings”. Er heeft, zoals in de mededelende openingszin aangegeven, een multiplicatie plaatsgevonden die in de tweede strofe finaal is gerealiseerd. Wat me meer bezighoudt dan deze biologische metaforiek, is het volgende: een Noordzeevis afkomstig uit Zuid-Holland zwemt uit het taalgebied en het maakt verder helemaal niets uit. Het is de mens die de namen verzint, niet de vis. De vis laat zich aan die talen en hun woorden niets gelegen liggen. Anders geformuleerd: de zwemroute van de haring verbindt drie taalgebieden met elkaar – hij doorzwemt verschillende talen. Daarvan ondervindt het dier tijdens zijn voortplantingsoffensief, in zijn bestaan en voor het voortbestaan, niet de minste hinder. Daarenboven is de haring zelfs géén vis. Meer nog: volgens Van Dale bestaat een Joodse spreuk dat “waar geen vis is, […] haring ook vis [is]”. Volgens het woordenboek heeft de vis overigens een mannelijk genus, maar ook dit terzijde.
Het is zoals met dichters en hun gedichten. Ik doel dan op cultuurtransfers van literatuur. Schrijvers en hun tekstproductie zwemmen probleemloos buiten het taalgebied waarin zij initieel aanwezig zijn en waarin de teksten kuit hebben geschoten. Vandaag spreekt men in de literatuurstudie over ‘transculturaliteit’ en ‘trans’- of ‘supranationalisme’, een “modieuze” term zoals Dirk de Geest en Pieter Verstraeten in een artikel in Internationale Neerlandistiek (2010) hebben betoogd. Wellicht is het naar mijn oordeel beter over translinguïstische parcoursen van teksten te spreken. Zoals vissen buiten taalgebieden zwemmen, zo bewegen teksten zich al dan niet in scholen volgens laterale en verticale routes buiten de eigen (nationale of lokale) biotoop.
Het pisciculturele beeld, met name het relaas over de vis die vanaf het Zuid-Hollandse Noordwijk-aan-Zee naar Hamburg zwemt en kuit schiet in Dover, kan in verband worden gebracht met een actueel thema. In ons vakgebied wordt dezer dagen met ongeziene heftigheid en grote betrokkenheid van collega’s in binnen- en buitenland de discussie gevoerd over de rol van het Nederlands wereldwijd. De collega’s Judit Gera, Matthias Hüning, Marc van Oostendorp en Johan Oosterman, en mét hen velen onder u, hebben in een open brief in NRC Handelsblad en De Standaard een en ander op scherp gesteld. De geplande besparingen van de Nederlandse Taalunie, waarbij op dit ogenblik nog niet duidelijk is hoe die onafwendbare bezuinigingen concreet zullen worden gerealiseerd, treffen de neerlandistiek binnen én buiten het taalgebied. Niet alleen dreigen volgens krantenberichten de broodnodige suppleties voor buitenlandse taaldocenten weg te vallen. Al wordt dat laatste in de officiële communicatie van de Taalunie tegengesproken of dan toch erg genuanceerd. Er is ook sprake van de Zomercursus Nederlandse taal en cultuur stop te zetten of dan toch behoorlijk af te slanken en anders te concipiëren. De Zomercursus verdient in ieder geval een grondige evaluatie en er zijn zonder meer verbeteringen noodzakelijk. Maar afschaffen is geen optie. Er komen mij de afgelopen tijd berichten ter ore die dan weer hoopvol stemmen. Ik reken met velen op een gunstig resultaat van het gesprek dat de Taalunie en de IVN blijkbaar op dit eigenste moment voeren. Aan de Universiteit Gent stellen we momenteel alles in het werk om de lange en geanimeerde traditie van de Zomercursus, ouder dan de Taalunie, in stand te houden door met een nieuw concept voor de dag te komen en op basis van samenwerking met meer partners. Er is daarnaast het ontstellende bericht, op Neder-L, dat het Erasmus Talen Centrum in Jakarta wordt gesloten. Ook hierover hebben onderhandelingen plaats, wellicht met de ambassade. De opleiding van studenten, vertalers en docenten Nederlands dreigt er volgens de eerste alarmerende berichten mondiaal bij in te schieten. Misschien moet het secretariaat van de Taalunie de hogere echelons binnen de verdragsorganisatie, het Comité van Ministers en de Interparlementaire Commissie, een krachtig signaal sturen. De Algemeen Secretaris kan namens het secretariaat met de vuist op tafel kloppen en de mistige, louter op cijfers, procenten, agenda’s en belangen gerichte zienswijze van bevoegde ministers corrigeren of dan toch minstens ter discussie stellen. Die laatsten zien het verkeerd en kennen de problematiek onvoldoende. Hier kan het secretariaat de komende maanden een cruciale rol spelen in naam van het vakgebied. Het secretariaat hoeft niet de schoothond van de politiek en haar belangen zijn maar kan beter optreden als spreekbuis van en voor de neerlandistiek.
De auteurs van het door het veld breed gedragen schotschrift benadrukken de bemiddelende functie van literaire vertalers en docenten tussen verschillende taal- en cultuurgebieden en gaan vervolgens in op het belang van culturele dynamiek en de Europese gedachte. Twee fragmenten breng ik in herinnering.
Wie wil dat een middelgrote taal als het Nederlands op het internationale toneel zichtbaar blijft, moet er in de eerste plaats op toezien dat er steeds weer nieuwe docenten en vertalers worden opgeleid die de taal voldoende beheersen – die de literatuur kunnen vertalen, die ontwikkelingen in de Lage Landen kunnen toelichten in de eigen media, enzovoort.
Vakgroepen Nederlands zijn in deze tijd in sommige opzichten minstens even belangrijk als ambassades. Ze maken namelijk dat de culturele dynamiek in Europa gehandhaafd blijft. […] Dat geldt ook buiten Europa. […] Door de bezuinigingen dreigen op termijn allerlei culturele contacten verloren te raken. Vanwege een paar eurocenten [naar verluidt twee miljoen euro per jaar] zal de wereld in de toekomst minder weten over Nederland en Vlaanderen en hun literatuur en cultuur.
Het is niet de plaats of de gelegenheid mij over deze kwestie uit te spreken. Ik kan alleen stellen dat vissen uit een taalgebied zwemmen en elders, buiten het territorium waar de reis ooit een aanvang nam, kuit schieten en een voedingsbodem vinden. Dat de Nederlandstalige literatuur veel kuit schiet, wordt aangetoond door een NWO-project dat opereert als CODL: Circulation of Dutch Literature. Op de website van NWO wordt gepreciseerd dat het onderzoeksprogramma van het internationale netwerk is gericht op “de overdracht en de receptie van literaire teksten in nationaal en internationaal perspectief”. Het project steunt op een samenwerking van letterkundige neerlandici en vertalers die actief zijn binnen en buiten het Nederlandse taalgebied. Met behulp van vertaalwetenschappelijk, receptieonderzoek en internationale netwerkanalyse worden transmissies van Nederlandstalige literatuur in en naar andere taalgebieden in kaart gebracht en bestudeerd. Van 28 mei tot 30 mei jongstleden had in de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag), de thuisbasis van de Nederlandse Taalunie, een symposium plaats waar het functioneren van Nederlandstalige literaire teksten buiten het taalgebied centraal stond. De Algemeen Secretaris Geert Joris heeft er tijdens een panelgesprek bevestigd dat de Taalunie blijvend wil inzetten op de internationale neerlandistiek, ofschoon de intentieverklaring op het podium geen concrete invulling kreeg en het beleid van betrokken instituties is toegelicht.
Het Nederlands is wereldwijd aanwezig, ook in de literatuur die mede gesteund door de letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen vele watertjes doorzwemt. De voorbije decennia heeft met name de Taalunie er aanzienlijk toe bijgedragen dat het Nederlands zowat in elke windhoek van de planeet wordt bestudeerd, onderwezen en gesproken. De Taalunie moet daarvoor worden geprezen omdat ze in en buiten het taalgebied zo veel voor het Nederlands faciliteert en initieert. Daar nu afbreuk aan doen, is tegen de eigen beleidsprincipes, uitgangspunten en statuten ingaan. Het secretariaat wacht een belangrijke taak ten aanzien van CvM en IPC. Wat alvast bemoedigend is, is dat de verantwoordelijke staf daarin wordt gesteund door het vakgebied. Het Midden-Europese neerlandistiekplatform Comenius bereidt nu een document voor waaruit het belang blijkt van de financiering door de Taalunie van taalcursussen en wetenschappelijk onderzoek. Daarvoor zullen ook alumni van de verschillende departementen en opleidingen worden geconsulteerd. Niet alleen voor academisch onderzoek, ook voor de arbeidsmarkt en voor het maatschappelijke leven, is dit gewoon goed besteed geld. Het prestige van het Nederlands, inclusief de literatuur in onze taal, kan toch niet op het spel worden gezet. Het blazoen is door alle commotie besmeurd geraakt maar de Taalunie moet bij machte zijn dat blazoen voor de internationale cultuurgemeenschap weer op te poetsen.
Ik keer tot slot terug naar mijn taalvreemde en intussen nog steeds door vele talen zwemmende haring. Teksten zijn dus vissen die alle een eigen traject volgen en in verschillende taalgebieden anders worden genoemd. Nu eens haring, dan weer Hering en herrings. Teksten zwemmen zoals vissen in meerdere talen waar ze veranderen en zich vermengen. En toch ook zichzelf blijven. Het is zoals met de literatuur. Tijdens mijn referaat in Brno sprak ik in concrete termen, met behulp van een gevalstudie ontleend aan de Nederlandstalige en Afrikaanstalige literaturen, over teksten die door taalgebieden zwemmen. De Taalunie kan er mee zorg voor dragen dat onze taal elders en hier verder kuit schiet. Want ook op andere plaatsen, ver verwijderd van en dichtbij het eigen taalgebied, moet stelselmatig worden geïrrigeerd. Aan de bodem moet bedachtzaam en met de nodige middelen worden gewerkt opdat hij blijvend voedsel kan opleveren voor de verspreiding van het Nederlands wereldwijd. Laten we met alle betrokkenen investeren in het meervoud dat het Nederlands is.
Dit is een door de auteur bewerkte en ingekorte versie van een lezing die Yves T’Sjoen vorige maand hield op het jubileumcongres van Comenius in Brno.
Laat een reactie achter