Door Ruud Halink
Ulrike Schwarz stelt terecht de vraag welke toekomst er in het verschiet ligt voor het niet-universitair onderwijs Nederlands in het Duitse grensgebied met Nederland. Daar waar waardevolle nieuwe projecten zijn ontstaan, was vrijwel altijd de Nederlandse Taalunie, al jarenlang vanuit het “Taaluniecentrum” in Brussel, een ondersteunende kracht en soms de aanjager. Zo werd er een passende oplossing gevonden om het nijpende tekort aan leraren Nederlands in Noord Rijn Westfalen te verminderen. Via een verkort traject werd er een intensieve cursus taal, cultuur en didactiek georganiseerd, die reeds werkzame docenten een lesbevoegdheid bezorgde. Hierdoor kon een flink aantal scholen toch beantwoorden aan de vraag naar onderwijs Nederlands van leerlingen en ouders. Soortgelijke initiatieven die ertoe doen, heeft de Taalunie ondernomen in Wallonië/Brussel en Noord-Frankrijk.
In een vorige bijdrage schreef ik al over de groeiende belangstelling voor het Nederlands in de grensgebieden. En ook Ulrike Schwarz geeft aan dat er plannen zijn om het Nederlands in grenssteden een stevige plaats te geven. Daarbij gaat het niet alleen om interesse bij onze buren voor toeristische bezoekjes en culturele uitstapjes; daar spelen economische motieven een belangrijke rol evenals het streven om te komen tot een grensoverschrijdende arbeidsmarkt, waaraan nu meer behoefte is dan ooit. Dit verklaart ook de toenemende interesse aan Nederlandse kant om in de grensgebieden nieuwe activiteiten voor de buurtalen (Duits en Frans) te ontwikkelen. De 2e Kamer heeft hiertoe een motie van Karin Straus aanvaard. In de grensgebieden dienen zich in de komende jaren bovendien mogelijkheden aan om in het kader van Interregsubsidies, flinke investeringen te doen in het leren van het Duits en Frans in Nederland en van het Nederlands in onze buurlanden. Deze kansen moet de Taalunie niet missen door het nu sterk te gaan bezuinigen op het Nederlands over de grens.
Laat een reactie achter