Joost Zwagerman vond Vestdijks Een twee drie vier vijf het mooiste verhaal uit de Nederlandse literatuur. Ik lees het elk jaar met mijn zesde klas om ze iets over het interbellum en de stream of consciousness duidelijk te maken. Tien bladzijden met de gedachtestroom van een personage. Heel anders dan bij Couperus of Van Deijssel, maar: denken we echt zo? Zo verbaal?
Wat Zwagerman onder meer aangesproken zal hebben is de de manier waarop Vestdijk de eigentijdse werkelijkheid, die van de jaren dertig, een rol liet spelen in het verhaal. Het hoofdpersonage is een werkloze intellectueel die geen geld heeft losgekregen bij vrienden en kennissen, niet het recht heeft om te stempelen, geen uitweg meer ziet. Hij komt thuis, spreekt met zijn vrouw of vriendin Mea en wat we lezen is wat er vervolgens in vijf minuten door zijn hoofd gaat – vandaar de titel.
Het ik-personage heeft een revolver of verbeeldt zich dat. De tien bladzijden lijken nauwelijks genoeg voor vijf overvolle minuten met koortsachtige flitsen en repeterende literaire verwijzingen: Sherlock Holmes, Heinrich von Kleist die zijn vriendin en zichzelf doodschoot. En nog heel veel meer. Steeds weer opnieuw het visualiseren van een fatale handeling. Op de laatste bladzij legt hij toch zijn revolver neer en vlucht hij de straat op.
Laat een reactie achter