Door Ine Kiekens
‘[…] Laet Blancefloere leven, edel here,
Si es onsculdich, die scout es mijn,
Doet becopen dies die sculde sijn.’
‘Here’, sprac Blancefloer, ‘an dese woort
En hout u niet, die ghi hebt ghehoort.
Ic ben die sake, die scout es mijn;
En haddic inden tor niet ghesijn,
Sone waer myn lief niet comen daer”
Bovenstaande verzen (v. 3657-3664) vormen een hoogtepunt in het middeleeuwse verhaal van Floris ende Blancefloer. Elk van de protagonisten wenst immers op het geciteerde moment door de emir te worden vermoord, als daarmee het leven van de ander kan worden gered. Het getuigt van een sterk staaltje opofferingskracht van de beide geliefden, die na een lange periode van scheiding dachten opnieuw het geluk te hebben gevonden. Maar wat ging er aan deze penibele situatie vooraf?
(Wie het verhaal integraal wil lezen kan hier terecht)
Floris en Blancefloer worden allebei op dezelfde dag geboren: Floris als de zoon van een Spaans heidens koningspaar, Blancefloer als de dochter van een christelijke vrouw die in de hofhouding van de koningin dient. Beide kinderen kunnen samen opgroeien en worden stapelverliefd op elkaar. De ouders van Floris zijn evenwel niet opgetogen met deze ongelijke liefde en besluiten hun zoon met een smoes weg te sturen. Blancefloer verkopen ze intussen aan rondreizende handelslieden die haar meevoeren naar Babylon, waar ze een plaats krijgt in de harem van de emir. Wanneer Floris terugkomt, vertellen zijn ouders hem dat Blancefloer is overleden en als bewijs daarvan tonen ze hem het prachtige graf dat ze voor zijn geliefde hebben opgericht. Floris wil ei zo na zelfmoord plegen om toch bij Blancefloer te kunnen zijn, maar komt via de moeder van Blancefloer te weten dat haar dochter ‘slechts’ door kooplui is meegenomen. Floris zet daarop de achtervolging in en komt via een reeks avonturen in Babylon terecht. Hij vindt er de toren waarin Blancefloer samen met de andere vrouwen van de emirs harem is opgesloten. Via een list weet hij de toren binnen te dringen en beleeft hij enkele zoete nachten in het gezelschap van zijn geliefde. Na enkele slapeloze nachten verschijnt Blancefloer enkele keren niet op het appel bij de emir. Die laatste ruikt onraad en betrapt beide geliefden in bed. Op dat moment besluit hij dat Floris en Blancefloer moeten worden gedood. Beide krijgen echter nog een proces, waaruit blijkt hoe groot de liefde is die deze jongelingen voor elkaar koesteren: ze willen elk immers zelfs sterven als dat de ander kan redden. De emir komt tot de conclusie dat hij tegen zo’n sterke liefde niet is opgewassen en laat Floris en Blancefloer uiteindelijk met elkaar trouwen. Lang kunnen ze echter niet in het gezelschap van de emir verblijven: de ouders van Floris komen allebei te overlijden en de jonggehuwden keren terug naar Spanje, waar een intussen gekerstende Floris tot de nieuwe koning wordt gekroond.
Men kan niet anders dan verzuchten dat dit een prachtig liefdesverhaal is en, hoewel het in een middeleeuwse context is geplaatst, nog een zekere herkenbaarheidswaarde heeft. Wie van ons heeft nog nooit in die mate geleden onder het gemis van een geliefde dat hij/zij dacht krankzinnig te worden? En wie heeft er nog nooit alles overtreffende inspanningen geleverd om desalniettemin toch weer bij die geliefde te komen? Floris ende Blancefloer is het typische verhaal met een happy end, een historie waaraan iedereen wil vasthouden om te geloven dat het na een eventueel troebel middenstuk allemaal weer goed komt. Het ideale scenario voor een Disneyfilm, zeg maar. En toch, de aandacht die Floris ende Blancefloertegenwoordig bij een breed publiek geniet, is in schril contrast met de aandacht die aan pakweg Frozen wordt besteed.
(Binnen het academische onderzoek staat Floris ende Blancefloer gelukkig wel nog in de belangstelling. Recent ontving dr. Elisabeth de Bruijn nog de Vercoullieprijs voor haar uitmuntende dissertatie over Flos unde Blankeflos en de overlevering van de Middelnederduitse narratieve literatuur)
Het verhaal van Floris en Blancefloer mag niet in de vergeethoek belanden. Tot die vaststelling kwam ook de Asseneedse Heemkundige Kring Hallekin. Assenede heeft nauwe banden met dit liefdesverhaal, aangezien de tekst uit het Oudfrans naar het Middelnederlands werd omgezet door een inwoner van hun dorp, een zekere Diederic van Assenede. De kring schakelde dan ook Jozef Janssens in om mee te werken aan hun herwaardering van Floris ende Blancefloer. Het tijdstip voor een dergelijk opwaarderingsinitiatief kon niet beter worden gepland. Zo zou het immers zo’n 750 jaar geleden zijn dat Diederic van Assenede Floris ende Blancefloer naar het Middelnederlands vertaalde; met andere woorden de ideale gelegenheid om een jubileumproject op poten te zetten. In 2014 werd het project dan ook op plechtige wijze voorgesteld.
Binnen ‘750 jaar Floris ende Blancefloer en Diederic van Assenede’ was een toegankelijk werk over deze materie voorzien. Dat boek is intussen verschenen bij Uitgeverij Davidsfonds en kreeg als titel Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. Liefde in het graafschap Vlaanderen van de dertiende eeuw. Het gaat om een prachtig en rijkelijk geïllustreerd boek dat uit drie grote delen bestaat.
Het eerste deel wordt door Jozef Janssens ingevuld en brengt het verhaal en de context van Floris ende Blancefloer in kaart. Hij voert de lezer onder meer mee naar het Oosten waar hij – in tegenstelling tot Blancefloer, gelukkig – hem niet opsluit in een toren, ver van alle kennis, maar waar hij hem alle mogelijkheden biedt om de middeleeuwse realiteit op een juiste wijze te verkennen. Hij wijst onder meer op het contemporaine Westerse karikatuurdenken dat ook in Floris ende Blancefloer aan bod komt: de emir kiest jaarlijks een vrouw uit zijn harem om daar het komende jaar mee door te brengen. Na dat jaar is het verdict echter onverbiddelijk en zou de vrouw moeten worden onthoofd, zodat ze niet meer door andere mannen kan worden bezeten. Verder brengt Janssens de lezer dichter bij een ander facet van de middeleeuwse kenniswereld. Hij staat onder meer stil te bij de mechanische werktuigen en ‘automaten’ die men toen al kende. Hij vertelt over het bestaan van indrukwekkende fonteinen en orgelbomen en stelt dat de gesuggereerde graftombe van Blancefloer ook over een gelijkaardige constructie beschikt. Op haar graf zijn immers – door de wind aangevoerde – bewegende beelden van haarzelf en haar geliefde te zien. Na een trip in het Oosten brengt Janssens de lezer ook wat meer bij over ‘het thuisfront’: hij staat onder meer stil bij de meertalige literaire cultuur die het graafschap Vlaanderen kende. Ook verschaft hij wat meer duidelijkheid over de figuur van Diederic van Assenede. Tot slot werpt hij een blik op de middeleeuwse en (vroeg)moderne verspreiding van Floris ende Blancefloer.
Het tweede deel is van de hand van Adrie de Kraker. Hij heeft het niet rechtstreeks over Floris ende Blancefloer, maar bekijkt de toenmalige leefomgeving van Diederic van Assenede. Diverse aspecten van het landschap en het bestuur van de dertiende eeuw in Assenede en Vlaanderen worden daarbij samen belicht. Zo staat De Kraker onder meer stil bij de ontwikkeling van het moergebied en het beheren van de polders. Hij betoogt daarbij dat Vlaanderen een dynamische regio vormde die zich toen volop ontwikkelde op politiek, bestuurlijk, economisch, cultureel en maatschappelijk niveau. Diederic van Assenede, als pion binnen het graafschap Vlaanderen, werkte volgens De Kraker dan ook actief aan die ontwikkelingen mee.
Het derde deel betreft een samenwerking tussen Jan Uyttendaele en Veerle Uyttersprot. Zij bekijken hoe Floris ende Blancefloer, en bij uitbreiding historische literatuur, in het onderwijs aan bod kan komen. Uyttendaele bespreekt eerst de vraag waarom historische teksten nog in het secundair onderwijs behandeld moeten worden. Zelfrelativering, cultuuroverdracht, literair-esthetische vorming, individuele ontplooiing en wereldoriëntatie zijn volgens hem de voornaamste redenen waarom historische teksten voor scholieren van vandaag nog steeds bruikbaar zijn. Nadien werkt hij volgens de principes van historiseren en actualiseren lesvoorbeelden uit waarin het Egidiuslied en Floris ende Blancefloer centraal staan. Uyttersprot vervolgt met een uiteenzetting over historische literatuur in het hoger onderwijs. Voor studenten Nederlands uit het hoger onderwijs moet het eigenlijk als een evidentie worden beschouwd dat ze met alle aspecten – en alle historische perioden – van het Nederlandstalige literaire erfgoed te maken krijgen. Daarnaast stelt Uyttersprot dat een aantal historische teksten in die mate universeel zijn dat ze zonder probleem in onze tijd begrepen kunnen worden. Bovendien kan het tegendeel ook tot verrijkende resultaten leiden: wanneer in een verhaal een ons vreemde wereld wordt geschetst, is het immers eveneens interessant om het hoe en waarom van die afwijkingen na te gaan. De tijd staat bovendien niet stil en Uyttersprot wijst dan ook op het bestaan van digitale en interactieve hulpmiddelen die studenten kunnen helpen bij het leren kennismaken en appreciëren van middeleeuwse teksten. Tot slot werkt ze twee mogelijke lesvoorbeelden uit. In de ene casus bespreekt ze vroegmoderne geuzenliederen, in de andere behandelt ze Floris ende Blancefloer.
De gehele publicatie mag als een geslaagde uitgave worden beschouwd. Jozef Janssens vergezelt de lezer op een wervelende ontdekkingsreis door de middeleeuwen. Door op diverse aspecten van het verhaal en de brede context van Floris ende Blancefloerte focussen biedt hij een schat aan kennis voor zowel leken als vakspecialisten. Net zoals bij elke ontdekkingsreis wordt de lezer echter af en toe overweldigd door een overvloed aan informatie die hij op zijn pad vindt. Soms had hij gewenst wat meer begeleiding te krijgen onder de vorm van wegmarkeringen; (tussen)titels, korte samenvattende overzichten – al dan niet in aparte kaders in de marge – die hem nog beter zouden informeren over zijn leesreis. Daartegenover staat dat de lezer bij ieder hoofdstuk zomaar kan komen ‘binnenvallen’: hij hoeft niet het vooraf uitgeschreven parcours te volgen om een blik te mogen werpen op de rijkdom die de wereld van Floris ende Blancefloer presenteert. Het deel van Adrie de Kraker lijkt na Janssens’ escapades veeleer een buitenbeentje te vormen. Toch biedt ook zijn analyse over het landschap en bestuur van het dertiende-eeuwse Assenede en Vlaanderen waardevolle inzichten. De uiteenzettingen door Jan Uyttendaele en Veerle Uyttersprot illustreren dan weer hoe goed Floris ende Blancefloer en historische teksten in het algemeen in het onderwijs (zouden) kunnen functioneren. Het is dan ook te hopen dat hun pleidooi niet in dovemansoren valt en dat hun lesvoorbereidingen daadwerkelijk in de praktijk zullen worden gebruikt.
Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. Liefde in het graafschap Vlaanderen van de dertiende eeuw vormt een eerste deel van het Asseneedse jubileumproject. De eigenlijke aanleiding voor het project – en het tweede deel ter uitvoering – is om in navolging van het PrestonpansTapestry een magistraal borduurwerk aan Floris ende Blancefloer te wijden. De voorbereidingen daarvoor zijn al in volle gang en het is volop uitkijken naar de eerste resultaten. Dat Floris en Blancefloer de komende jaren zullen wegkwijnen lijkt dus weinig waarschijnlijk. Toch lijkt het gepast om ook bijkomende initiatieven te ondernemen om deze prachtige historie meer onder de aandacht te brengen. Bijvoorbeeld in het onderwijs; wie weet, een plek in de herziene versie van de Literaire Canon; of, ik zeg maar wat, een nieuwe Disneyfilm?
Jozef Janssens e.a., Floris ende Blancefloer. Liefde in het graafschap Vlaanderen van de dertiende eeuw. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2015. ISBN: 978-90-5908-679-1. Prijs: € 49,99.
Laat een reactie achter