Noem het een beroepsziekte, maar ik lees nooit één boek tegelijk. Minstens twee. Soms lees je iets in het ene boek dat je zonder het andere boek weer snel zou vergeten. Maar omdat in het andere boek iets vergelijkbaars staat, krijgt zo’n passage opeens een onverwachte dimensie.
In het chanson de geste Elaine de Constantinople varen vader Anthoine de Constantinople en schoonzoon Henry d’Angleterre in gezelschap van hun (klein)zonen Martin en Brisse en hun peetvader, de aartsbisschop van Tours, nadat zij Bruges (Brugge) op de Saracenen veroverd hebben, via l’Escluse (Sluis) het zeegat uit op zoek naar Elaine. Wij, de luisteraars en lezers, weten dat Helena under cover in Tours verblijft, maar omdat de wind uit de verkeerde hoek waait, gaan zij aan land in het heidense Escoche (Schotland), waar zij het beleg slaan voor de stad Hantonne (Southampton). Hantonne is in handen van koning Gamaus, de broer van koning Amaury d’Escoche, die eerder in het verhaal een belangrijke rol speelde als vrijwillige bekeerling tot het Christendom en vervolgens als onverschrokken voorvechter in de strijd tegen de Saracenen, wat hij uiteindelijk bekopen moest met de kruisdood in Castres (Plaisance) in Lombardie. Gamaus is een Saraceen in hart en nieren, maar zijn zuster Ludiane is tot het Christendom geneigd en wil niets liever dan een christen echtgenoot en een christen leven leiden. In de strijd voor Hantonne hakt Brisse – die zijn naam dankt aan de afgehakte arm (bras) / hand van zijn moeder – Gamaus een hand af. Maar in het verdere verloop van de strijd worden hij, de aartsbisschop van Tours, en koning Anthoine gevangen genomen. De wraakzuchtige Gamaus wil hen de volgende dag op een gruwelijke manier om het leven laten brengen, maar Ludiane praat hem dat uit zijn hoofd: Het is verstandiger de gevangenen als wisselgeld te bewaren. Een volgende keer worden er Saracenen gevangen genomen, en dan heb je wat om te ruilen. Gamaus kan zich hierin vinden en vertrouwt de gevangenen aan Ludiane toe, omdat hij geen fiducie heeft in zijn eigen gevangenbewaarders. Hij is als de dood dat die zich zullen laten omkopen. Tussen de bedrijven door heeft Ludiane een blik op het drietal kunnen werpen: twee mannen op leeftijd en één jonge man.
Vrouwen, ongehuwd en gehuwd, spelen in de wereld van het chanson de geste vaak de meest verraderlijke rollen. Een verliefde vrouw is tot alles in staat om haar zin door te drijven, en daarbij gaat zij door roeden en ruiten. Ludiane is zo’n vrouw. Terwijl de gevangenen ervan overtuigd zijn dat zij de volgende dag opgehangen, verbrand, gevierendeeld, geradbraakt of wat dan ook zullen worden, houdt de aartsbisschop als een ware zielzorger de moed en de stemming erin. Zo lang als er leven is, zegt hij, is er hoop:
« Seigneur », dist l’archevesque qui Martin ot a non,
« Mieux vault prison que mors, pour vray le vous dist on,
Car on escape bien pour payer raenchon,
Mes le hons qui est mors ne vault mie un bouton.
Comment que chy soions en grant tribulasion ;
Dieux nous peult bien aidier, quant ly verra a bon ». (Ed. J. Koopmans: 14.503-508)
“Beter gevangen dan dood, zegt het spreekwoord, want dood ben je niets meer waard, en levend kun je nog altijd wegkomen via een losgeld. En hoewel wij hier diep in de penarie zitten, God kan ons helpen, als Hem dat goeddunkt!” En dan verschijnt Ludiane met een brandende fakkel in de donkere kerker en biedt hen, als zij willen doen wat zij van hen vraagt, niet alleen levensbehoud aan, maar ook het bezit van de stad. Anthoine denkt dat zij hen voor de gek houdt. Maar Ludiane vertelt hen wie zij is, en dat zij de Christenen een goed hart toedraagt. Zij wil gedoopt worden en wenst zich een christen man als echtgenoot.
Bisschop Martin blijkt niet alleen een optimist, hij is ook een ras opportunist:
Quant l’archevesque a le raison escoutee,
Il est salis avant se ly dist : « Belle nee,
Se me voliés avoir, bien seriés assenee ». (14.542-544)
Als een oprechte vrijwilliger zet hij een stap naar voren en zegt tegen haar: “Schoon geborene, als u mij zou willen, zou u goed uit zijn.” Maar Ludiane gaat niet in op zijn aanbod om hem als echtgenoot te nemen.
— « Sire », dist le roïne, « je suy bien escolee
Que gent de vostre orde n’ont point fame espousee
Et s’estes trop vielars ; le barbe avés mellee.
J’aim trop mieux che donsel lés celle queminee
Qu’a men frere trencha le braç de sen espee.
Tos en ara vers my, s’il veult, paix acordee ». (14.545-550)
Zoveel weet zij al van het Christendom dat een bisschop niet mag huwen. Bovendien is hij haar (veel) te oud. Dat kan zij aan zijn baard zien. Nee, zij wil die jongeman, die haar broer een hand heeft afgehakt. Als hij haar wil, dan doet zij daar niet moeilijk over.
Wat men zich mijns inziens onvoldoende realiseert bij het lezen van middeleeuwse teksten is dat die teksten niet zozeer gelezen werden als wel voorgedragen. Zelfstandig lezen kwam voor, maar was uitzonderlijk. Voor La belle Elaine de Constantinople moet u zich een voordrager voorstellen van het type en niveau Hans Teeuwen of Javier Guzman. Iemand met theatraal lef. Iemand met grote fysieke expressie. Iemand die kan schmieren. Die het ene met zijn mond kan zeggen, maar tegelijkertijd met zijn lichaamstaal het tegenovergestelde kan beweren of suggeren. Middeleeuwse literatuur is soms heel dubbelzinnig of kan dat zijn. De voordrager kon woorden die misschien niet dubbelzinnig bedoeld waren, een dubbelzinnige lading te geven door er op een bepaalde manier bij te kijken of door er een gebaar bij te maken dat het vertelde in een heel ander perspectief plaatste.
Hier, in de kerker van Hantonne, worden de vooroordelen die mannen en vrouwen over elkaar hebben op een apeslimme manier tegen elkaar uitgespeeld. Daarom hadden droogstoppels als Jacob van M(a)erlant ook zo’n bloedhekel aan deze menestrelen, omdat wat zij vertelden a) helemaal niet waar was (maar wat geeft dat?), en zij b) de mensen willens en wetens zo opfokten dat die hun emoties de vrije loop lieten. Wij zijn nu gewend dat het publiek tijdens een voorstelling netjes zijn mond houdt, maar vroeger ging dat écht heel anders. Eerder in het verhaal bijvoorbeeld wordt van de moeder van koning Henry, de schoonmoeder van Elaine, een exemplarisch slechte vrouw gemaakt, die letterlijk en figuurlijk over lijken ging. Wees er zeker van dat de voordrager er rekening mee hield dat iemand onder zijn toehoorders zou roepen: “Zo’n schoonmoeder heb ik ook!”, en dat een (groot) deel van het publiek zou weten wie er bedoeld werd. En gelachen dat we hebben.
Als Brisse dit ‘aanzoek’ hoort, verschiet hij van kleur en is hij met stomheid geslagen. Het laatste waaraan hij dacht, was het hebben van een vrouw:
[Et] quant Brisse l’entent s’a le coulour muee
Onques de fame avoir il n’eült en pensee
Il fu tous esbaïs syqu’il ne dist riens nee. (14.551-553)
Brisse was namelijk een aspirant-heremiet, die in de voetsporen wilde treden van zijn pleegvader, de heremiet Felix, die hem en zijn tweelingbroer Lyon als zuigelingen in het bos vond en opvoedde totdat zij volwassen geworden waren. Hij at geen vlees, dronk geen wijn en was maagd.
Hoe met zo’n situatie om te gaan, althans in theorie, leert ons de legende van sint Pauwels, de eerste heremiet:
Te dien tide so worden .II. kerstene jonghelinghe ghevaen, ende des eens lichame besalfdemen met honeghe ende leidene inde sonne al naect, datten de vlieghen ende de wevels steken souden. Ende den anderen leidemen in een lusteleke stat, daer suete locht was ende gheloop van rivieren ende sanc van voghelen ende roecke van bloemen, op een saechte bedde, ghedect met behaghelen cleederen. Ende men bant desen jonghelinc soe dat hi hem niet ghehelpen en mochte met handen noch met voeten. Ende te hem quam een scoon wijf die ondiere was. Ende desen jonghelinc, die vol was van Gods minnen, begonste si ontameleec te handelne. Ende doe dese jonghelinc ghevoelde in hem risen beruringhe sijns vleeschs jeghen nature om dat hi negheen ander wapenne en hadde daer hi hem mede weren mochte, so beet hi sine tonghe ontwee metten tanden ende spau dat stucke in des ondiers wijfs ansichte. Ende dese pine verjaghede hem sine temptacie. Ende dus behilt hi den seghe, sere te prisenne wel weert. [Gulden legende [15], ed. A. Berteloot, G. Claassens en W. Kuiper)
Het middeleeuwse Christendom kent geen groter goed dan maagdelijkheid. Elk mens werd en wordt met de erfzonde geboren, behalve dan de moedermaagd Maria, die onbevlekt ontvangen werd, en haar zoon Jezus. Je maagdelijkheid opgeven is, verzachtende omstandigheden als het huwelijk even buiten beschouwing gelaten, niets minder dan een zondeval. Vandaar dan ook dat men in de wereld van de Legenda aurea liever sterft dan God te loochenen of zijn / haar maagdelijkheid prijs te geven.
Grappig genoeg is het niet koning Anthoine die zijn kleinzoon Brisse tracht warm te maken voor de geneugten van het huwelijksleven – daarvoor had hij als weduwnaar en na zijn pogingen om zijn eigen dochter Elaine op dertienjarige leeftijd te huwen te veel boter op zijn hoofd – maar is het de aartsbisschop van Tours die als makelaar optreedt:
L’archevesque de Tours n’y a fait arestee ;
Le damoisel apele sans point de l’arestee :
« Brisses », dist l’archevesque, « ne sçay ou vo cuers bee,
Regarde le pucelle, qui est blanche que fee,
Qui est vaire et rians, vermeile et coulouree ;
Qui n’aroit plus vaillant c’une telle acolee
Et gesir nut a nut d’encoste tel denree,
S’aroit il meudre tamps a passer le vespree
Que n’a chieux quy d’amour a plain une broutee ;
Je voroie que a moy se fust ainsy donnee
Et messe ne fuïst jamais par moy cantee ». (14.554-564)
De aartsbisschop van Tours liet er geen gras over groeien. Hij riep de jongeman onmiddellijk bij zich en zei: “Brisse, ik weet niet waar uw hart naar uitgaat. Kijk eens naar dat meisje, blanker dan een fee. Blond haar, een lach op haar gezicht, rode lippen en een blos op de wangen. Wie niets dapperders zou verrichten dan haar te omhelzen en zij aan zij naakt naast zo’n lot uit de loterij liggen, die zou zijn avonden niet beter door kunnen brengen. Ik wou dat zij aan mij gegeven werd. Ik zou nooit geen mis meer zingen!” Natuurlijk sputtert Brice tegen, maar zijn grootvader Anthoine legt hem uit dat hij zo wel hun levens kan redden … en dat iemand die zo’n meisje weigert, een boerelul is! De aartsbisschop weerlegt Brisses argument dat hij in een orde wilde intreden met de uitspraak dat het huwelijk ook een orde is. Om een lang verhaal kort te maken, uiteindelijk stemt Brisse toe in een huwelijk.
Het chanson de geste werd later herschreven in proza, de eerste keer in 1448 door ene Jehan Wauquelin voor hertog Philips de Goede van Bourgondië, de tweede keer voor een te drukken editie van deze roman. Jehan Waucqelin is een droogstoppel. Alles wat leuk is aan deze scène laat hij weg en beperkt zich tot een saaie samenvatting van de gang van zaken. De redacteur van de tweede prozaversie is een man naar mijn hart. Op een zeer vrije wijze vertelt hij deze passage na. In de Nederlandse vertaling blijft daar jammer genoeg niet zo veel van over. Lees maar na in hoofdstuk 27 van deze roman.
Terwijl ik Helena van Constantinopolen als feuilleton in Neder-L publiceerde, kreeg ik Floris ende Blanchefloer van Diederic van Assenede van J(oz)ef Janssens door een post Piet thuisbezorgd. Al op pagina 42 werd mijn stelling bewaarheid dat je minstens twee boeken tegelijk moet lezen om kortsluiting te krijgen. Op die bladzijde staat een bijna paginagrote kleurenreproductie van een kaart, gemaakt door Franchoys Horenbault, een telg uit een geslacht van Gentse cartografen, die in de zestiende eeuw deze kaart van het noorden van Vlaanderen tekende / schilderde met daarop ook de Zeeuwse eilanden (bewesten Schelde), die de graaf van Vlaanderen als leenheer hadden. De situatie is die van 1300. Goed zichtbaar op de kaart is de havenstad Sluis met pal rechts daaronder Ardenborch. Zo ook heet de Saraceense koning van Jerusalem in La belle Elaine de Constantinople: Ardembourc. Kan geen toeval zijn. Moet een diepere betekenis hebben. Helaas kan ik op het Internet geen kleurenafbeelding vinden [Gent, Rijksarchief, Kaarten en Plans, nr. 2598], slechts een lage resolutie zwart-wit reproductie. Een reden te meer om het boek zelf in handen te nemen.
Terug naar hoofdstuk 27. Ludienne wacht totdat iedereen is gaan slapen en gaat dan naar de kerker waarin het inmiddels bekende drietal verblijft, en vraagt om … godsdienstles, zodat zij haar ‘wet’ kan vergelijken met die van de Christenen:
Quant vint aprés soupper qu’ilz estoyent tous couchez Ludyenne print les clefz et alla vers la prison. Quant eut ouvert l’huis elle entra dedans et vit le bon evesque, Anthoine et Brice, et les a de Dieu saulvez. « Amys », dyst Ludienne, « j’ay tant ouy parler de Dieu et de sa bonne loy, mais peu en ay ouy compter et des oeuvres que il m’a faictes, vueilles m’en compter. Parquoy je puisse scavoir lesquelz ont meilleure loy. » (ed. Koopmans en Kuiper i.s.n.)
De aartsbisschop geeft graag gehoor aan haar verzoek, vertelt het Nieuwe Testament in het kort na en eindigt dan met de noodzaak van (het sacrament van) de doop:
Quant l’evesque ouyt que de Dieu vouloit ouyr parler, il la prescha si bien qu’elle y print grant plaisir a ouir parler de la vierge Marie, de Dieu, de sa nativité et du crucifiement que Dieu eut a endurer en la croix, et [comme] de son sang trestous nous racheta et du benoist batesme que luy mesmes receupt. « Et se ainsi nous ne faisons trestous seront perilz ! »
Ludienne is opgetogen. Dat wil zij ook geloven, en zij wil ook een christen man. Vervolgens geeft zij het drietal te eten en te drinken om de volgende avond tegen bedtijd terug te keren. Zodra zij Brisse ziet, bloost zij tot achter haar oren en zegt dan met een gekke bek: “Kan ik hier (ook) nog een man vinden?”
« Amy », dist la dame, « vous avez une belle loy ! Je vouldroie qu’il pleust a Dieu en qui je croy que je eusse ung mary tel comme vous et creusse en vostre loy. » A ses motz se partit de la et n’y voullu[t] plus arrester. Mais assez leur porta a boire et a menger jusques a lendemain au vespre. Et quant ce vint aprés soupper que coucher on se alla, la dame devalla en la prison et si tost qu’elle veit Brisse la couleur luy mua et dist en riant : « Puis je bien icy querir ung mary? ».
De aartsbisschop zegt dat hij graag uit het priesterambt wil treden om met haar te huwen (geen betere manier om te ontsnappen), maar beseft dat zijn grijze haar niet in zijn voordeel pleit:
Et l’evesque luy dist : « Je vouldrois bien renoncer a l’ordre de prestrise et que je vous puisse avoir. Et je croy que incontinent je seroys hors dicy. Mais je scay bien que pour vous j’ay le poil trop fleury. »
Ook Anthoine zegt dat hij, indien nodig, beschikbaar is:
« Dame », se dist Anthoine, « je suis a marier s’il vous plaisoyt de moy avoir ».
Ludienne gaat hier niet op in, maar vraagt naar de beschikbaarheid van de jonge man die er het zwijgen toe doet:
« Bien vous ay ouy », dist la dame, « j’entens vostre raison. Mais se jouvencel qui ne sonne mot, est-il point marié ? Ne le cellez pas ! »
“Breek mij de bek niet open,” antwoordt Anthoine:
« Par ma foy », dist Anthoine, « je croy qu’onques n’ayma femme, car il ne volut onc que estudier et dire ses heures et son saultier et aller au monstier pour ouir messe et pour Dieu servir ». — « Pour Dieu prier », dist elle, « je ne veux point blasmer. Mais croy que je suis celle qui mieulx vous peult ayder. » Adonc dist Anthoine a Brisse qu’il ne povoit mieulx qu’en elle, se elle le vouloit aimer. « Or sire », dist Brisse, « je n’en scay que dire ne que penser. Et parlerois voulentiers et ay paour de parler trop peu et d’estre reprins plus tost que je ne seroye a dire mon psaultier. » — « Sire », dist la dame, « vostre psaultier delaissez et vous en vauldres mieux. Ne vous vault-il pas mieulx belle amye avoir la nuit a vostre coucher et maintenir couraige de vaillant cheualier ? Faictes-le et je croiray en Dieu et si vous feray roy d’Escosse. » Quant Brisse l’entendit la couleur luy print a muer tellement qu’il ne peut mot dire et quant il eut ung peu pensé, il se print a regarder Anthoine et dist : « Je feray ce qu’il vous plaira ».
Anthoine vertelt Ludienne dat Brisse een reli-nurd is: “Doet niets anders dan bidden.
“Ik geloof dat hij nog nooit een vrouw bemind heeft, want hij wilde alleen maar studeren en zijn gebeden opzeggen en zijn psalter lezen en naar de kerk gaan om de mis bij te wonen en God te dienen.” — “Dat hij God wil bidden,” zei ze, “kan ik hem niet kwalijk nemen. Maar ik geloof (wel) dat ik degene ben die u het best kan helpen.” Toen zei Anthoine tegen Brisse dat er niets beters was dan haar, als ze hem wilde beminnen. “Wel, heer”, zei Brisse, “ik weet niet goed wat te zeggen of te denken. En ik zou (ook) graag iets zeggen, maar ik ben bang te weinig of iets verkeerds te zeggen. Daarom zoek ik mijn heil liever in mijn psalter.” — “Heer,” zei de dame, “laat uw psalter (voor wat het is), want dat is (écht) beter voor u. Is het niet beter om ’s nachts bij het slapen gaan een mooie vriendin te hebben en een dappere ruiter te zijn? Doe dat, en ik zal in God geloven, en ik maak u koning van Schotland.” Toen Brisse dit hoorde, verschoot hij van kleur en kon hij geen woord uitbrengen. Maar nadat hij even nagedacht had, richtte hij zij blik op Anthoine en zei: “Ik zal doen wat u wenst.” Ook dit is typisch middeleeuwse humor: je op hoofse wijze verschuilen achter het verzoek van een ander.
« Dont veulx-je », dist Anthoine « que la dame prenez icy, et vous donne, quant je seray trespassé, tout Constantinoble dont ay seigneurie, et vous feray droit heritier ».
Als het huwelijk hier en nu voltrokken wordt, zegt Anthoine, zal hij het jonge paar erfgenaam van Constantinopel maken:
Quant Brisse eut entendu son oncle il le mercia moult doulcement. Adonc dist Anthoine a l’evesque qu’il vouloit que fiansailles se fissent et que c’estoit le droict. Et l’evesque dist qu’il feroit son plaisir et lors fianca les deux enfans. Adonc deist Anthoine a Brisse pourquoy il ne se consentoit acoller la pucelle? Et que cestoit le droit d’acoller damoiselle quant on la fiancoit au non de bonne amour et de parfaicte aliance. Et a ces motz Brisse fut moult joyeulx. Lors courut Brisse a la dame doulcement l’embrasser et la dame ne le refusa pas.
Na deze officiële verloving spoort Anthoine Brisse aan om zijn bruid te kussen, waartegen zij zich geenszins verzet (litotes). Daarna neemt Ludienne het gezelschap mee naar haar kamer voor een maaltijd:
Et luy dist : « Mon amy, amenez voz compaignons avecques vous en ma chambre et je vous vueil donner a soupper ». Et ilz respondirent qu’il yroient voullentiers. Lors yssirent hors de la prison et vindrent a la chambre ou avoit bien a boire et a menger. Mais ne chailloit a Brice de menger ne de boire ne a la dame aussy. Ains se assirent tous deux sur une couchette et ilz tenoyent l’ung l’autre tresamoureusement et plus cher eussent a estre sur ung lict secrettement. Et quant Anthoine les vit, ilz se assirent a t[a]ble, l’evesque et luy, pour boire et pour menger. Lors demanda Anthoine a Brice : « Ou sont voz heures plus longues a ung viel livre ou a ung nouveau ? » Et Brice respondit que le nouveau estoyt plus plaisant beaucoup. Et lors se commencerent a rire.
Terwijl Anthoine en de aartsbisschop zich aan tafel zetten, vlijen Brice en Ludienne zich in een liefdevolle omhelzing neer op een (soort) slaapbank, zonder ook maar een moment aan eten of drinken te denken. En nog liever zouden zij zich afgezonderd hebben in een bed. En nu komt het, want terwijl ik nadacht over deze grap van Anthoine « Ou sont voz heures plus longues a ung viel livre ou a ung nouveau ? » Et Brice respondit que le nouveau estoyt plus plaisant beaucoup. (“Waarin heeft u langere (prettiger) gebeden? In een oud (dat oude) boek of in een nieuw (dit nieuwe)?” En Brice antwoordde dat het nieuwe boek veel leuker was.) lees ik op p. 76 van Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede:
“Summum van avontuurlijke anticlimax is wel de ontdekking van de geliefde in de haremtoren: ze verslapen zich …”
Ik viel over het woord “verslapen”. Hebben zij überhaupt wel geslapen?, dacht ik, en pakte mijn Floire et Blancheflor uit de kast:
Cele est a l’amirant venue,
Il li demande de sa drue
Pourquoi ne vient et que demeure,
Ci deüst estre a iceste heure.
Claris respont : « Sire, merci,
A l’ajourner se rendormi,
Toute nuit a leü son livre
Pour ce qu’a joie puisses vivre. » (ed. M. Pelan 1956, r. 2328-35)
Claris heeft Blancheflor geroepen om met haar mee te gaan naar de emir. En Blancheflor heeft in haar slaap – het had mij ook kunnen overkomen – geroepen: “Ik kom eraan”. Niet dus. De emir is oprecht ontroerd bij horen van Claris’ excuus dat zij de hele nacht haar gebedenboek heeft gelezen opdat hij in vreugde moge leven. Maar dan kent de emir die grap van koning Anthoine niet. De mededeling van Claris is een smoes die door de emir letterlijk genomen wordt, maar het hangt volledig van de mimiek en de gebarentaal van de voordrager af of die zijn gehoor de ultieme (on?)bedoelde dubbelzinnigheid van deze uitvlucht, de naakte waarheid, onthult. En gelachen dat we hebben.
Middeleeuwse geliefden zijn per (verhaal)definitie haast altijd van elkaar gescheiden. Die ene keer dat zij bij elkaar zijn, kunnen zij geen maat houden. Vandaar dan ook dat de wachter op de toren, als hij de dag ziet aanbreken, de minnaar moet waarschuwen om de pleiterik te maken. Hetzelfde gebeurt hier. Floire en Blancheflor hebben de hele nacht met elkaar gevreeën en zijn pas met het ochtendgloren in slaap gevallen.
Wat heeft Diederic hiervan gemaakt. Dat interesseert mij vele malen meer dan de mijns inziens geforceerde poging hem te identificeren met de Franstalige clerc Dirkin de Hasnede die in dienst was van de gravin van Vlaanderen, die, welk een toeval, door het leven ging als Margaretha van Constantinopel. Diederic vertaalt:
Claris haestelic ten condute liep,
in haer becken si twater ontfinc,
ende vervaerdelic si neder ghinc
voor haren heere, den ammirale.
Doe waende si vinden metter dwale
Blancefloere, die in haer camere lach.
Alse d’ammirael niet en sach,
so wonderde hem, ende hi vraechde hare
waer Blancefloer merde ende bleven ware:
si soude te sinen dienste wesen.
Sprac Claris: “Si heeft ghelesen
al desen nacht haer boekelkijn
om u langhe liif, dat ghi moet sijn
met eren inde werelt vortwaert meer,
ende si bleef slapende een lettel eer.” (mijn editie, r. 3305-3319)
Ter zijde, dit is nu wat Diederic bedoelde met:
[men] moet corten ende linghen
[die tale], sal [mense] te rime bri[nghen]
[ende te redenen] die aventure (r. 19-21)
Goed vertaald Frans verdubbelt doorgaans het aantal versregels.
Met in je achterhoofd de grap over het lezen van gebedenboeken kan ook de tekst van Diederik hoogst dubbelzinnig worden in de mond van een voordrager die van wanten weet:
[…] si heeft ghelesen
al desen nacht haer boekelkiin
is even ontroerend als onnozel in zijn pose. Dit lijkt meer op een ‘zondagschool’. Toch blijft dit beeld en deze voorstelling van zaken hardnekkig voortleven, en wordt middeleeuwse literatuur (te) vaak gepresenteerd als aristocratisch vermaak, waarmee de landsheer / landsvrouw zijn of haar onderdanen het goede en beschaafde voorbeeld geeft. Als u middeleeuwse literatuur wilt ‘beleven’ dan moet u dit beeld achter u laten. Van het hof naar de stad gaan. En oog én oor krijgen voor tekst én dramatische voordracht, met al hun dubbelzinnigheid.
Bas Jongenelen zegt
Hier ook in kleur: http://beeldbank.kortrijk.be/pool1httpext/cf3531910a874d28a459480bce04c0bb8f52f9cd31c04b5ba71d042686828dd6/browse.jpg