Door Peter Altena
Er waart weer eens een spook rond, maar nu beperkt het spook zich tot de kolommen van de vaderlandse kranten. Dat spook heet het schoolvak Nederlands. Het optreden van het spook lijkt onder strakke regie plaats te vinden. Minister Schippers zou er een complot in zien.
Het begon ermee dat een aantal hooggeleerde neerlandici in de krant liet weten dat het schoolvak Nederlands het saaiste vak van alle schoolvakken was. Bewijzen ontbraken, maar de nood was hoog en de redding was in de woorden van de hooggeleerden nabij. Die nood leek zich overigens vooral te manifesteren aan de universiteit, waar de belangstelling voor de studie Nederlands nieuwe dieptepunten bereikte. De redding zou van middelbare scholen moeten komen. Het vak Nederlands, zoals het op de middelbare scholen werd gegeven, zou zo geestdriftig en vernieuwend moeten zijn dat de leerlingen zich en masse bij de opleidingen Nederlands gingen melden.
Ruim een week geleden versmalde de Leidse romancier Christiaan Weijts de aanval: het was in zijn ogen vooral het literatuuronderwijs dat hopeloos ouderwets was en de docenten Nederlands solliciteerden naar een verblijf in een strafkamp. De pueriele uitbarstingen van Weijts – ‘fuck de literaire canon’, meende het mannetje (stout!) bij herhaling – bleef niet onweersproken, maar vond hier en daar ook aanhang. Roos Vonk was het eens met Christiaan Weijts en eigenlijk zou de discussie daarmee afgerond mogen heten.
Vorige week was er ineens een manifest namens twee ‘meesterschapsteams Nederlands’. Ingesteld door acht Nederlandse universitaire faculteiten Letteren. In de openbaarheid traden deze ‘meesterschapsteams’ onder het kopje ‘Vakdidactiek Geesteswetenschappen’ en het nieuwe mantra is ‘bewuste geletterdheid’, een optelsom van ‘bewuste taalvaardigheid en bewuste literaire competentie’. En ja hoor, zo weten de ‘meesterschapsteam’ veel leerlingen vinden ‘Nederlands’ saai en het bestaande programma sluit onvoldoende aan bij ‘de maatschappelijke eisen voor taalvaardigheid en geletterdheid’.
Drie keer klets is heel veel klets, drie keer nul is nul. Sinds wanneer stelt de maatschappij eisen aan geletterdheid? Bewuste geletterdheid? Een slag in de lucht!
Minstens zo ergerlijk is het geloofsartikel dat het vak Nederlands op middelbare scholen het saaiste vak is. Het is gewoon niet waar: dagelijks ben ik getuige van het tegendeel. Als het al zo zijn – en ik geloof daar niets van -, wat bewijst dat dan? Wiskunde boeiend? Maatschappijleer sexy? Gymnastiek kicken? Duits goed na de oorlog? ‘Saai’ is een kinderachtig criterium.
Mij dunkt dat de meesterschapsteams – je moet wel heel weinig zelfvertrouwen hebben als je gemankeerde kennis van zaken zo wilt optuigen – vooral op hun eigen universiteiten een probleem hebben. Dat hebben ze door hun troosteloze ‘peering’ en het verlangen om van de literatuurwetenschap een empirische wetenschap te maken dan zelf op hun geweten: welke student wil graag het jaarlijkse aantal debuutbundels tellen of vaststellen hoe een schrijver zich als kleine zelfstandige in de markt zet? Ga weer lezen en schrijf intelligent over wat je gelezen hebt! Schrijf voor lezers en niet voor scores. Ga de wedijver niet aan met medici en fysici!
Is er op middelbare scholen, bij de literatuurlessen Nederlands, geen probleem? Helaas wel: het maatschappelijk aanzien van literatuur is drastisch gedaald – waar zijn Bzzlletin en de boekenbijlage van Vrij Nederland gebleven? Wat is er geworden van de vaktijdschriften? -, wie geen bèta doet is dom, de tijd en energie die kinderen resteert voor het lezen van literatuur is beperkt. In het curriculum Nederlands is ontegenzeglijk leesvaardigheid belangrijker geworden, wat ten koste ging van de aandacht voor oudere en moderne literatuur. Die vergrote aandacht voor leesvaardigheid is terecht, de bezuiniging op literatuuronderwijs is pijnlijk.
Veel meningsverschil geldt de verplichte literatuurlijst. Weijts heeft daar domme dingen over geschreven en de indruk gewekt dat leraren aan leerlingen voorschreven wat zij moesten lezen. Multatuli ‘ouwe meuk’! Die lijst, die in de door Weijts gesuggereerde vormgeving helemaal niet bestaat, is dan de belangrijkste oorzaak van de ontlezing.
In de voorbije decennia zijn meer pogingen ondernomen om de ontlezing tegen te gaan. Een oplossing die vanuit universitaire kring meer dan eens bepleit is, is …. de invoering van de verplichte literatuurlijst,’ ongeveer zoals Weijts vreesde dat de werkelijkheid was. In 1990 stelden Ton Anbeek, Harry Bekkering en Jaap Goedegebuure een lijst van 21 boeken (van na 1830) samen die de canon van de Nederlandse literatuur vormde en die lijst zou het uitgangspunt moeten vormen voor de formulering van minimumeisen in het middelbaar onderwijs, tien van de 21 bijvoorbeeld: ‘Wie literatuur in de examenstof wil houden, is verplicht standaardeisen te stellen.’
In 2009 bepleitte Marita Mathijsen voor middelbare scholen de instelling van een verplichte leeslijst, op grond van een Canon 50. Nummer 17 van de lijst was Max Havelaar: ‘Niets is zo vanzelfsprekend als een verplichte literatuurlijst op school.’
Helaas sprak voor velen vooral het tegendeel vanzelfsprekend. Het driemanschap van 1990 en Marita Mathijsen uit 2009 vonden tegenover zich een leger van vrijheidstrijders, partizanen met verschillende motieven. Leraren die het teveel vonden, die het te min vonden, die het sturend vonden, die een bepaalde titel niet goed vonden enz. Soms is het pijnlijk om tot die beroepsgroep te behoren.
Die pleidooien voor canonisering en meer lijn in de literatuurlijsten ontmoetten ook kritiek vanuit de universiteit zelf. Uit de hoek van de literatuurdidactiek, kwam jaren geleden een geheel ander voorstel, dat jammer genoeg veel meer aanhang verwierf. In kringen van didactici stond het kind al jarenlang centraal en dat zou ook in de omgang met literatuur zo moeten zijn. Het ging dan om ‘leesplezier;’ ‘beleving’, ‘tekstervaring’, ‘verwerking’ en ‘groei. Nieuwe genres deden hun intrede: de leesautobiografie. Nieuwe opdrachten ook: teken de omgeving van ‘Het behouden huis’. Nijmegen was het hart van deze ‘vernieuwing’. In Groningen werd vervolgens een fijnzinnig systeem van leesniveaus ontworpen, dat het mogelijk maakte om de leerlingen op hun eigen niveau te laten starten en ‘lezersgroei’ na te streven. In een twitterbericht aan Christiaan Weijts werd het systeem van Theo Witte, de bedenker van het systeem, als dé oplossing beschouwd. Ik geloof er niets van, het kwalificeren van romans als een boek uit categorie 2 of 3 wekt de indruk van een precisie die niet bestaat en het kwantificeert de omgang met literatuur.
Leesplezier is vanzelfsprekend een belangrijk middel en een gewenst effect van lectuur, maar geen doel. Kennis van en inzicht in de literatuur, het vermogen je te verplaatsen in een ander in een andere ruimte en een andere tijd, een referentiekader, dat lijken mij eerder doelen die ertoe doen. En dat in een combinatie van vrijheid en verplichting, maar toch vooral de geestdrift van de leraar. Een energieke en enthousiaste leraar doet wonderen
Het hooghartige manifest, zoals het door de ‘meesterschapsteams’ geformuleerd is, grossiert in vaagheden en het ademt de tot niets leidende halfzachtheid van literatuurdidactici. Dat allerlei docenten Nederlands wél akkoord zijn, maakt het manifest er niet beter op. In het manifest is de zoete mededeling te vinden dat de werkdruk van leraren ‘omlaag’ moet, maar zicht op het hoe wordt niet geboden. Ik vrees dat de aanbevelingen, zoals die in het manifest gedaan zijn, daar niet toe bijdragen en dat de ontmanteling van het schoolvak Nederlands hier eerder mee start dan gestuit wordt.
coen zegt
Even ter verdediging van Lezen voor de lijst (waartoe ik tot dit jaar behoorde): de makers van de website hebben de leesniveaus nooit als 'dé oplossing' beschouwd, alleen als een zeer nuttig didactisch hulpmiddel. Het belangrijkste doel is dat je leerlingen geen lastig boek geeft als ze er nog niet aan toe zijn en geen te makkelijk boek als ze al verder zijn in hun ontwikkeling.
Niels Bakker zegt
En daarop aansluitend: de auteur lijkt zich niet echt in Lezen voor de Lijst te hebben verdiept.
De doelen die er volgens Altena toe doen ('Kennis van en inzicht in de literatuur, het vermogen je te verplaatsen in een ander in een andere ruimte en een andere tijd, een referentiekader') zijn namelijk precies de doelen die literatuuronderwijs à la Witte nastreeft. Kijk maar naar de definities van de zes leesniveaus.
Leesplezier is binnen Lezen voor de Lijst geen hoofddoel, maar wel een voornaam subdoel. Het gaat erom literair competent te worden zonder het leesplezier te vergallen. Uit wetenschappelijk onderzoek is namelijk gebleken dat een verplichte leeslijst middelbare scholieren wel degelijk afkeert van het lezen van literatuur. Zie http://www.leesmonitor.nu/aard-literatuuronderwijs.
Het lezen van Max Havelaar is dus zeer zeker van belang; het heeft echter alleen nut als het gebeurt op het moment dat leerlingen daaraan toe zijn. Dát is het uitgangspunt van literatuuronderwijs volgens Lezen voor de Lijst.