Er zijn weinig onderzoekers die openlijk twijfelen aan het nut van populariseren. Ik ken ze wel: mensen die denken dat we vooral zoveel mogelijk onderzoek moeten doen, en hoogstens af en toe communiceren met wetenschappers in andere vakgebieden. Die vinden dat je wanneer je met het publiek praat altijd teveel moet versimpelen en dat dit de toch al fragiele aanzien van ons vak bij de échte wetenschappers nog verder doet afbrokkelen.
De meerderheid vormen ze niet. Het officiële beleid van veel instanties – NWO, de universiteiten – is om contact met het publiek aan te moedigen: het wordt doorgaans gezien als de belangrijkste manier waarop geesteswetenschappen voor de samenleving nuttig kunnen worden gemaakt, kunnen worden ‘gevaloriseerd’.
Productie
Je zou zeggen: alle reden om je als jonge onderzoeker op dit o zo belangrijke onderdeel van het wetenschappelijk bedrijf te storten. Maar daar kun je toch ook grote twijfels bij hebben: het is de vraag of het wel zo goed is voor je wetenschappelijke loopbaan.
Daarover verscheen afgelopen week een interessant artikel in The Journal of Neuroscience.
De onderzoekster Susana Martinez Conde schreef een artikel over het Carl Sagan-effect: die beroemde Amerikaanse popularisator werd in de vroege jaren niet toegelaten tot de Amerikaanse National Academy of Sciences omdat hij te vaak optrad in de publieke ruimte – ook al valt gemakkelijk vast te stellen dat zijn wetenschappelijke productie niet onderdeed voor die van mensen die wel lid waren (hij publiceerde een wetenschappelijk artikel per maand!)
De vraag is of het nu anders is: Martinez laat zien dat veel populariserende wetenschappers tegenwoordig het gevoel hebben dat hun populaire werk hen niet dwarszit, terwijl er tegelijkertijd, statistisch gezien, wel degelijk een remmend effect lijkt te zijn.
Verdedigen
Zij komt dan tot de interessante observatie dat je als wetenschapper beter een hobby kunt nemen die op geen enkele manier met je onderzoek te maken heeft – je kunt beter gaan viool spelen, of koken, dat zien je collega’s niet zo goed en dan zijn ze ook niet bang dat die uren ten koste gaan van je tijd om serieuze dingen te doen.
Het is voor mij moeilijk om hierover te schrijven, want ik begeef me zelf natuurlijk met grote regelmaat in de publieke arena, al is het maar op deze plek. Dus alles wat ik zeg klinkt al snel als zelfbeklag. Laat me dan vooral duidelijk maken dat ook ik niet de indruk heb dat mijn loopbaan op de een of andere manier geschaad is door die optredens in de publieke arena. Al komt dat misschien ook doordat ik op het Meertens Instituut al 17 jaar een baas heb die dat soort werk stimuleert: Hans Bennis. Maar hij heeft bij mijn weten – zonder daar bij mij over te klagen – af en toe wel moeite moeten doen om die keuze te verdedigen.
Werkvloer
En ook zelf kom ik ze wel tegen, de eigenaardige reacties. Laatst nog bij de uitreiking van de populariseringsprijs van de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap, die trouwens heel vaak laat zien hoe stuntelig taalkundigen met popularisering omgaan. Wij waren daar (niet op ons verzoek) voor genomineerd, maar kregen die prijs niet: die ging terecht naar Ronny Boogaart. Naar afloop kwam er één collega naar me toe om iets aardigs te zeggen, en twee om iets lulligs te zeggen (een kwam met een brede glimlach vertellen dat de jury ‘voor kwaliteit had gekozen’, en een ander kwam meesmuilend vragen waarom ik zelf dacht dat we verloren hadden).
Nogmaals: dit is niet bedoeld als zelfbeklag, ik slik het wel weg. Maar ik geloof niet dat collega’s zich iets dergelijks zouden hebben gepermitteerd als het ging om onderzoek, onderwijs of management. En het is gedrag dat jong talent in deze richting ook niet speciaal aanmoedigt.
Het officiële beleid van alle belangrijke wetenschappelijke instanties – populariseren bevorderen – wordt zo op de werkvloer eigenlijk tegengewerkt. Misschien is het goed als iemand zoiets toch eens zegt; laat ik dat dan maar zijn.
Sterre Leufkens zegt
Toch wel een eigenaardige redenering van Martinez, dat je door collega's serieuzer zou worden genomen als je viool speelt dan wanneer je je tijd aan popularisatie besteedt. Ik herken dat niet; ik doe beide en collega's zijn altijd positief geweest over beide. Dat heeft misschien ook te maken met de fase in je loopbaan: als PhD zijn je wellicht wat meer uitspattingen gegund.
En nu ik 'uitspattingen' schrijf realiseer ik me dat popularisering dus wel vaak zo gezien wordt: als een extra'tje, een persoonlijke hobby, in plaats van een nuttig of zelfs noodzakelijk onderdeel van academisch werk. Jammer.
Marc, je hebt ooit een workshop populariseren gegeven bij een LOT-school, als ik het (me) goed herinner. Zou dat niet een verplicht onderdeel van iedere LOT-school kunnen zijn?
Peter-Arno Coppen zegt
Eigenlijk zou je moeten bevorderen dat mensen doen waar ze goed in zijn, niet de popularisering-om-de-popularisering of alleen maar de proto-gepopulariseerde wetenschap (of hoe zeg je dat).
Marten van der Meulen zegt
Ik ben het met Peter-Arno Coppen eens: het zou beter zijn als wetenschappers (en grosso modo alle mensen) alleen dat deden waar ze goed in zijn. Maar dat is natuurlijk niet de realiteit: je moet als wetenschapper (cq. als mens) meerdere dingen doen. Als wetenschappers omvat je taak zowel onderzoek, onderwijs als administratie. Terwijl je misschien vooral heel goed bent in onderwijs. Popularisatie is hetzelfde laken.
Met Sterre ben ik het, tot mijn uiterste verbazing, voor de verandering eens niet eens. Je moet mensen geen verplichte cursus geven, je moet het alleen laten doen door mensen die er goed in zijn. Ja, in het huidige bestel zou het goed zijn als mensen er iets over leren. Maar ik vind niet dat alle wetenschappers verplicht hun eigen werk moeten populariseren. Dat levert een boel laagstaande kwaliteit op.
De oplossing: stoot populariseren af. Laat het niet verplicht doen door allerlei wetenschappers die er niet op zitten te wachten, laat het doen door goede, gespecialiseerde mensen. Voor hen is het geen hobby, maar core business. Wordt je misschien ook nog eens serieuzer genomen.
Overigens denk ik, Marc, dat er meer mensen tegen zijn dan je denkt. Mijn vriendin was onlangs bij een KNAW-meeting over valorisatie, en daar was vrijwel de hele zaal tegen het idee. Toen zij voorzichtig zei dat er toch ook voordelen waren, stond er een man op (ik verzin dit niet), die hard "Schande!" riep. Er is dus nog een wereld te winnen.
mark zegt
Dank hiervoor, Mark! Het artikel van Martinez-Conde verwijst naar wetenschappelijke bevindingen die eigenlijk vooral heel goed nieuws zijn voor wetenschappers die populariseren:
(1) "scientists who engaged with society were in fact more active academically than the average scientist"
(2) "scientists with popular publications also had higher levels of academic publishing, as well as higher academic rank."
(3) "Academics with popular publications worked more hours a week than academics without them"
(4) "their academic output is higher despite spending almost 1 h less a week in core activities than scientists without popular publications"
Het belangrijkste nadeel aan populariseren heeft dus niet te maken met productiviteit of kwaliteit; het is een soort meta-nadeel, namelijk dat sommige collega's je met scheve ogen aankijken (om de verkeerde redenen ook nog eens: hun zorgen zijn volgens Martinez-Conde niet op feiten gestoeld).
Dat meta-nadeel kan helaas wel reële gevolgen hebben. Het lijkt me dan ook een belangrijke taak voor NWO en andere organisaties die popularisatie in de hand willen werken om alle wetenschappers voor te lichten over de voordelen van popularisatie — niet alleen voor de maatschappij, maar ook voor de wetenschappers zelf.
mark zegt
Maar verwar valorisatie niet met popularisatie (hoewel het allebei afgrijselijk lelijke woorden zijn): bij valorisatie gaat het meer om het onmiddelijke maatschappelijke nut van onderzoek, en ik kan me voorstellen dat wetenschappers in het geweer komen als de hang naar valorisatie de ruimte voor vrij en fundamenteel onderzoek dreigt te beperken.
Sterre Leufkens zegt
Ik zou het ook niet voor alle wetenschappers verplicht willen maken hoor, maar ik zou wel willen dat alle wetenschappers het zouden zien als iets dat onlosmakelijk bij wetenschap hoort. Als je er niet goed in bent/ het niet leuk vindt moet je het vooral niet doen, maar erken wel dat het belangrijk is dat er mensen zijn die het wel doen. En daar hoort bij dat je op de plek waar je als wetenschapper geschoold wordt, ook de mogelijkheid is om hierin geschoold te worden. Zoals ik ook weinig doe met statistiek in mijn onderzoek, maar er wel een basisvak in heb moeten volgen, terecht.
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat geloof ik niet om vioolspelen tegenover populaire boeken schrijven: wanneer je met dat vioolspelen enorm aan de weg gaat timmeren, de hele tijd bij DWDD gaat optreden en zo, werkt dat mogelijk ook tegen je (misschien nog wel meer). Het gaat Martinez vooral om een verschil tussen activiteiten die onzichtbaar zijn tegenover activiteiten die zichtbaar zijn.
Over die verplichtingen is al een discussie ontbrandt, daarover hieronder meer.
Marc van Oostendorp zegt
We weten natuurlijk niet hoe we die vier punten van 'goed nieuws' moeten interpreteren. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat alleen de mensen die van nature enorm actief zijn er aan toe komen om te populariseren, of dat je veel harder moet werken om je academisch te bewijzen wanneer je populariseert. Het is het oude verhaal: er zijn interessante correlaties, maar we weten nog niet wat de causale relaties zijn.
Ik weet in ieder geval niet of het moet komen van NWO, ik denk dat zulke veranderingen vooral van onderaf moeten komen, uit de gemeenschap. Ik denk dat dit ook wel aan het gebeuren is, het gaat alleen heel langzaam.
Verder ben ik er overigens altijd voor als mensen 'Schande!' roepen, er kan niet genoeg 'Schande!' geroepen worden in deze schandalige wereld.
Marc van Oostendorp zegt
Het meest succesvolle onderdeel van die cursus die ik gaf was een soort snelcursus geïnterviewd worden; onlangs heb ik die op het Max Planck weer eens overgedaan, en ik kan me voorstellen dat dit voor iedereen nuttig is om te doen. Het zou onderdeel kunnen zijn van een verplichte, of in ieder geval sterk aangeraden cursus academische vaardigheden waarin je ook abstracts leert schrijven.
Ik denk dat het heel goed is als popularisering niet alleen wordt overgelaten aan specialisten. Ik ben het in dezen denk ik met Sterre eens. Het is in allerlei opzichten belangrijk als er rechtstreekse lijnen zijn van het publiek naar het concrete onderzoek. Professionele wetenschapsjournalisten zullen altijd de verleiding hebben om te kiezen voor een bepaald soort onderzoek omdat het bijvoorbeeld lekker is om nu uitgerekend daarover te schrijven; als er óók populariserende wetenschappers zijn, kunnen die tegenwicht bieden tegen die tendens. (Ik wil absoluut niet zeggen dat wetenschapsjournalisten nu slecht werk doen, maar die neiging bestaat nu eenmaal van nature.) Bovendien is het voor het publiek leuker en interessanter om iets uit de mond van de professor zelf te horen. En tot slot: op die manier kunnen wetenschapsjournalisten zelf wat meer afstand nemen tot het onderzoek, en het wat kritischer volgen.
Dat betekent niet dat iedere wetenschapper het zou moeten doen. Wie het niet leuk vindt, is per definitie niet geschikt (net als trouwens voor het onderwijs). Er zou meer specialisatie kunnen zijn. Maar daarvoor is het nodig dat de waarde van popularisering gelijker wordt ingeschat met andere activiteiten (misschien niet onderzoek, maar wel onderwijs en bestuur).
Lucas Seuren zegt
Mijn vraag is dan: kun je populariseren zonder dat je volledig begrijpt wat je populariseert? Natuurlijk is niet iedereen even goed in populariseren, en het ene onderzoek leent zich er natuurlijk meer voor dan het andere. Misschien moet je ook vooral een vakgebied populariseren, en dan hoeft niet elke wetenschapper zijn tijd ermee te verdoen (i.e. als hij/zij het niet kan of er geen zin in heeft bedoel ik dan, niet omdat populariseren tijdverspilling is).
Maar die selecte groep die het vakgebied dan populariseert heeft nog steeds kennis van zaken nodig denk ik dan.
Marc van Oostendorp zegt
Hoe de wetenschapsjournalistiek nu vaak werkt is dat de journalist wel een wetenschappelijke opleiding heeft, maar allerlei verschillende wetenschappen bestrijkt, door de mensen die er écht iets vanaf weten te interviewen, stukken te lezen, enz. Dat werkt natuurlijk ook vaak goed.
mark zegt
Als optimist heb ik het meestal liever over de voordelen (die volgens mij ook talrijker zijn dan de nadelen), maar ik doe even mee met de doom en gloom. Voor mij is het grootste nadeel van populariseren de tijd die erin gaat zitten en het gebrek aan beroepsmatige waardering of compensatie daarvoor.
Neem bijvoorbeeld het stuk dat we voor Scientific American schreven. Dat heeft ons haast net zoveel tijd gekost als het schrijven van een wetenschappelijk artikel voor een vakblad. Het is vertaald en verschenen in het Spaans, Duits en Nederlands en heeft ongetwijfeld veel meer lezers bereikt dan de meeste vakpublicaties die uit hetzelfde project voortkwamen. Maar het past niet makkelijk in een wetenschappelijk CV, het telt niet mee op publicatielijsten, en het zal niet of nauwelijks geciteerd worden — kortom, het is academisch gezien onzichtbaar.
Had ik die tijd beter kunnen steken in het schrijven van een haast niet gelezen technisch artikel voor een vakblad? Ik hecht er aan te geloven van niet, maar als jonge wetenschapper moet ik bijna concluderen van wel. Populariseren is te riskant, en ik kan me voorstellen dat veel van ons zich daarom liever louter richten op het produceren van wat in beurzen "deliverables" worden genoemd: meetbare eenheden van academische eenheidsworst.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, wat je nu schrijft is laten we zeggen het 'klassieke nadeel', al laat Martinez zien dat het ook wel weer meevalt: dit artikel in SA is misschien onzichtbaar, maar aangezien je sowieso een mooie publicatielijst hebt, en volgens mij keihard werkt, valt dat wel mee. Ik vond haar invalshoek dat de zichtbaarheid *op zichzelf* een nadeel kon zijn verfrissend. Ik had dat nog nooit gelezen, en er zit wel wat in.
Overigens – ook ik heb een optimistische natuur – is mijn indruk dat er bij sollicitaties vrijwel altijd óók gekeken wordt naar zaken buiten die officiële dingen op het CV. Veel departments over de hele wereld hebben ook baat bij zichtbaarheid. Voor het aanvragen van beurzen is het misschien wat anders, maar ik hoop en verwacht dat in jouw geval al je activiteiten op dit gebied binnenkort vast vrucht gaan dragen.
Marcel Plaatsman zegt
Bij dat vioolspelen moest ik direct aan W.F. Hermans denken, die naast z'n wetenschappelijke loopbaan ook een "hobby" had. Dat werd toch niet erg gesmaakt, de beschuldiging dat het schrijverschap hem van z'n werk hield was makkelijk gemaakt en is, ondanks alle weerleggingen ervan (door 'n commissie, door Hermans zelf, door de biograaf), taai gebleken.
Marc van Oostendorp zegt
Ik weet niet welke biografie u gelezen hebt, maar ik krijg uit Otterspeer niet de indruk dat Hermans vooral de laatste jaren erg hard werkte aan zijn wetenschappelijke loopbaan of het onderwijs. Maar verder krijg je ook het idee dat zijn ideeën over de inhoud van de geologie én over omgang met de studentenrevoltes vooral in de weg zaten, en dat het schrijverschap hooguit een politieke stok waren om de hond te slaan.
Freek Van de Velde zegt
Ik weet niet of Susana Martinez Conde het in haar artikel vermeldt, wat dat heb ik niet gelezen, maar het geringschatten van populariserend werk zou ook te maken kunnen hebben met een verderfelijk verschijnsel in de humane wetenschappen (nu ja, het zal elders ook wel voorkomen): het goeroe-effect, dat zegt dat obscure formulering bijdraagt tot de vermeende diepgang. Er is een artikel van de taalkundige Dan Sperber over dat effect (Rev.Phil.Psych.(2010)1:583–592). Bij popularisering heb je een negatieve associatie door dat goeroe-effect: als je ter wille van het grote publiek iets eenvoudig uitlegt, dan kunnen collega's in de verleiding komen te denken dat je zelf een simpele notie hebt van het onderwerp. Ik denk dat met name jonge onderzoekers op hun hoede zijn om niet het slachtoffer te worden van die – vaak wellicht onbewuste – redenering. Bij oudere, gevestigde wetenschappers is de kans dat iemand ervan uitgaat dat ze eigenlijk maar half weten waar ze het over hebben wat kleiner. Tenzij ze heel oud zijn. Dan krijg je het meewarige: 'ja opa, daar dachten ze vroeger zo over in ons vakgebied'.