Laatst was ik in gesprek met een collega-taalkundige, die zich afvroeg wat nu eigenlijk het essentiële verschil was tussen de constructie in de klas zijn en in de war zijn. Hij kende natuurlijk de theorie van de schoolgrammatica, die zegt dat het eerste een werkwoordelijk gezegde is met een bijwoordelijke bepaling van plaats in de klas, en het tweede een naamwoordelijk gezegde met een naamwoordelijk deel in de war. Hij was uiteraard ook op de hoogte van alle verschillen die je zou kunnen maken, maar hij vroeg zich af of dat niet ‘alleen semantische verschillen’ waren. Er leken immers geen volgordeverschijnselen aan het verschil gekoppeld: in de bijzinsvolgorde krijg je zowel de bijwoordelijke bepaling als het naamwoordelijk deel alleen vóór de werkwoordelijke eindgroep. Dus alleen omdat ik in de war/in de klas ben en niet *omdat ik ben in de war/in de klas. ‘Is het dan niet syntactisch eigenlijk hetzelfde?’ vroeg hij zich af. Ja, daar zeg je zowat.
Ik loop toch even de verschillen na, zoals ik dat met hem deed. Bij in de klas zijn ben je ergens, en bij in de war zijn ben je iets, dat is het wezenlijke semantische verschil tussen de twee gevallen. In taalkundige termen: in de war is predicatief, en in de klas is dat niet. Dat verschil kun je zichtbaar maken in constructies waarbij je verwijswoorden nodig hebt, zoals In de klas is waar ik ben tegenover In de war is wat ik ben. Of In de war, dat ben ik nooit tegenover In de klas, daar ben ik nooit. Toegegeven, dan heb je het in feite over betekenis, en de beperkingen die je signaleert zou je kunnen verklaren uit pure betekenisaspecten van de twee constructies.
Een ander punt is dat je de predicatieve constructie kunt gradueren. Je kunt zeggen Ik ben heel erg in de war, en niet *Ik ben heel erg in de klas. Ook dat is natuurlijk een semantisch kenmerk, dus hoewel het gaat over woorden die je kunt toevoegen, vormt het geen bewijs voor een syntactisch verschil.
Een derde observatie is dat je beperkingen hebt in de nevenschikking. Je kunt wel zeggen Ik ben zowel boos als in de war, maar minder goed is *?Ik ben zowel boos als in de klas, of *?Ik ben zowel in de war als in de klas. Aangezien bij nevenschikking doorgaans gelijke delen vereist worden, zou dit kunnen aantonen dat in de war meer weg heeft van boos dan van in de klas. Ook hier zou je echter weer kunnen aannemen dat die beperking eerder een semantische oorsprong heeft dan een syntactische. Nee, een syntacticus overtuig je niet zomaar. Ook taalvergelijkende verschijnselen als de observatie dat je in sommige talen twee woorden zijn hebt voor die twee constructies, doen een syntacticus natuurlijk helemaal niks. Nee, je moet echt met volgorde of inbedding komen.
Volgorde levert onduidelijke oordelen op. Ik heb wel het vermoeden dat je iets gemakkelijker een Vlaamse volgorde zou kunnen krijgen als omdat hij zou kunnen in de war raken als omdat hij zou kunnen in de klas raken, (ik denk dat je in het laatste geval beter geraken zou kunnen gebruiken), maar het zou me niets verbazen als de laatste variant ook prima gevonden wordt. Ook over de aan-het-constructie is mijn oordeel niet heel scherp. Je kunt zeggen Hij is langzaam aan het in de war raken, maar ik denk niet zo goed *Hij is langzaam aan het in de klas raken. Maar misschien is het verschil eerder gelegen in de mogelijkheid tot combinatie met raken, hetgeen dan weer herleid zou kunnen worden tot het semantische verschil van een langzame ontwikkeling van een toestand (wel bij in de war maar niet bij in de klas).
Misschien is het volgende een idee. Uit de literatuur is het verschijnsel bekend dat een bepaling van gesteldheid betrekking kan hebben op een voorwerp, maar niet als dat voorwerp ergens in ingebed zit. Voorbeeld: je kunt wel zeggen Ik prefereer de kroketten heet, maar niet *Ik hou van de kroketten heet. Dat komt omdat in de tweede zin de kroketten zit ingebed in de woordgroep van de kroketten.
Maar nu kunnen we het volgende voorbeeld construeren: je kunt wel zeggen Ik prefereer mijn leerlingen in de war maar niet *Ik hou van mijn leerlingen in de war. Precies hetzelfde, omdat in de war net als heet predicatief is. Maar nu komt het.
Naar mijn idee bestaat dat verschil niet voor Ik prefereer mijn leerlingen in de klas tegenover Ik hou van mijn leerlingen in de klas. Lijkt me allebei ongeveer even goed, ook in de betekenis dat die leerlingen (en niet noodzakelijk ikzelf) in de klas zijn. Met andere woorden: het betekenisverschil tussen de predicatieve bepaling in de war en de plaatsbepaling in de klas lijkt hier te correleren met een structureel verschil, waardoor het inbeddingseffect wel optreedt bij de predicatieve bepaling en niet bij de plaatsbepaling.
Er lijkt dus toch sprake te zijn van een syntactisch verschil tussen in de war zijn en in de klas zijn. Blijkbaar moet het predicaat in een anaforische relatie tot het bijbehorende subject staan (in de war tot mijn leerlingen), hetgeen een structurele beperking inhoudt. Die structurele beperking heb je niet bij plaatsbepalingen.
Frans Daems zegt
Ik denk dat de zgn. Vlaamse volgorde (doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep) geen hulp biedt. Om het zuiver te houden gebruik ik even 'zijn' in plaats van 'raken'. Ik merk geen wezenlijk verschil tussen beide gevallen:
omdat hij zou kunnen in de war zijn
omdat hij zou kunnen in de klas zijn
Voor mij (Vlaams-Brabander) knarsen beide allebei een beetje, en wel even hard.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja dat dacht ik al. Daarom gebruikte ik het voorbeeld met 'raken.' Maar ik neem onmiddellijk aan dat in die volgorde dus niks te halen is.