Van de dertiende-eeuwse Vlaamse Arturroman Die Riddere metter Mouwen resteert slechts een fragment van een afschrift uit de veertiende eeuw. In de Lancelotcompilatie, een omstreeks 1325 in Brabant samengestelde cyclus van Arturverhalen, is evenwel een (bekorte) versie van dit boeiende liefdesverhaal bewaard gebleven. Al direct aan het begin maakt de dichter duidelijk, dat de ridderweg van zijn held in het teken zal staan van ware minne. Weldra krijgt dit thema een speciale, intertekstuele lading, want waar de protagonist in eerste instantie een koers volgt die herinnert aan de weg van Perceval in Le Conte du Graal (de laatste Arturroman van Chrétien de Troyes), kiest hij uiteindelijk vastberaden voor een bestemming van ridderschap, liefde en heerschappij in de wereld van het hof. Toehoorders konden uit voordracht van het verhaal lering trekken (utilitas), maar de roman is vooral gericht op vermaak (delectatio), zoals tal van humoristische passages attesteren. Verwijzingen naar alle vijf romans van Chrétien de Troyes tonen aan, dat Die Riddere metter Mouwen primair bedoeld zal zijn geweest voor een publiek van connaisseurs, bekend met niet alleen Dietse maar ook Franse literatuur. Dat we deze recipiënten allereerst moeten zoeken binnen de adel, wordt aannemelijk gemaakt door het aristocratische ethos van de Middelnederlandse roman, en door het ontbreken van indicaties die wijzen op een stedelijk milieu.
Met oog voor aspecten van intertekstualiteit, bespreekt Simon Smith in zijn proefschrift in een zevental opstellen het thema, de humor en de ‘poetics of surprise’ van Die Riddere metter Mouwen. Deze al eens in artikelvorm verschenen studies zijn omlijst met een in- en een uitleiding. Het boek wordt gecompleteerd door een Summary, een index van verzen en een register.