door Jan Stroop
Met een vork eten, dat doet de mensheid nog niet zo lang. Eerst was er alleen een mes of iets wat daarop leek, daarna de lepel. Er waren wel vorken, al in de Romeinse tijd. Maar die werden in de landbouw gebruikt, onder andere om hooi en stro te verplaatsen. Zie mijn vorige blog.
De oudste vermeldingen van de etensvork zijn uit de vroege Middeleeuwen. De vorken zijn dan nog van goud of zilver en worden alleen gebruikt door de adel en andere hooggeplaatsten. De Byzantijnse prinses Maria Agyropoulaina baarde in 1004/5 opzien door in Venetië een kleine gouden vork te gebruiken. Dat was ze thuis in ’t ouderlijk paleis gewend! Jacob van Maerlant kende ’t verhaal en hij schrijft er in zijn Spiegel Historiael(1301-1325) met verbazing over:
Hare spise die soe at
Daer en quam niet an haer hant,
Maer die morsele haer seriant
Die hiefse up, alse soe woude,
Met eenen vorcskine van goude,
Entie stacse soe inden mont;
(als ik ’t goed heb, staat hier letterlijk: de spijs die ze at, kwam niet aan haar hand, maar de lekkere stukjes, haar dienstknecht die tilde ze op, als ze ze wilde, met een vorkje van goud en die stak ze in haar mond.)
Dat sprak de Venetiaanse dames wel aan en al snel gingen die ook aan de vork. Pas in de loop van Van Maerlants eeuw, de 14e, duikt de vork ook elders op, maar ’t blijft nog een zeldzaamheid. De oudste vermelding in Frankrijk van fourchette, ’t verkleinwoord van fourche, is uit 1313. De oudste vermeldingen waaruit ’t gebruik van een vork bij ’t eten in de Nederlanden af te leiden is, zijn deze:
Een zilveren messe, een zilveren forck, Dordrecht (a. 1421)
Een cristallen vurcxkijn, XII sc. gr., Holland (a. 1444)
Een sulveren vorcxgen ende weecht 4 loot sulvers, Holland (a. 1483)
Dit zullen nog geen vorken zijn geweest om mee te eten, maar om te gebruiken bij het voorsnijden van ’t vlees. Echte etensvorken hebben we hier:
Voor een silver forcquet aen Confreer v. A. goedtgedaen overmits (het) sijn op de groote maeltijt verloren bleef, Antwerpen (1619).
Men sag ‘er een quantiteyt van messen en forketten tot het silvere bantje toe in steecken , Den Haag (1669)
Toch duurt ’t zeker nog tot ’t eind van de 17deeeuw voordat de etensvork echt ingeburgerd raakte. Maar ook dan wordt de etensvork nog lang niet door iedereen als een onmisbaar gereedschap gezien. Zo schrijft Justus van Effen nog in 1733: “Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork”.
Bekijken we nu mijn proefkaart, voltooid 7 februari 1973.
Op de kaart zien we een groot gebied vork, dat met de horizontale streepjes. Dat de etensvork zo genoemd werd, is vanwege de overeenkomst in vorm en min of meer ook in functie met de hooivork. Dit moet een ontwikkeling geweest zijn die zich afgespeeld heeft in ’t gebied dat op de kaart ‘hooivork’ vork zegt. Dat betekent dat de etensvork bij zijn ontlening niet zijn Franse naam behield, maar een naam kreeg die al in dat gebied bestond, vork dus.
Dat dat ook de naam werd in ’t gebied waar de hooivork gaffel genoemd wordt, komt door ’t culturele overwicht van de Randstad. Het oosten, dat wil zeggen provincies als Gelderland en Overijssel heeft ’t woord vork dus pas leren kennen toen de etensvork er vanuit de Randstad bekend raakte.
Alle overige benamingen gaan terug op de benaming die in Frankrijk voor de etensvork ontstaan was, ’t verkleinwoord van furca: dat was aanvankelijk fourquette wat later in ’t Hoogfrans veranderde in fourchette. Alle twee zijn ze in ons taalgebied doorgedrongen. Maar niet tegelijkertijd en ook niet vanuit hetzelfde gebied.
Vormen als verketen forket moeten afkomstig zijn uit Picardië of, breder geformuleerd, uit Noord-West-Frankrijk, omdat daar de k, niet zoals in de rest van Frankrijk omstreeks 800 sj geworden is, maar k gebleven is. Van woorden met oude k zijn daar ook heden nog restanten te vinden. Trouwens aan plaatsnamen in de regio kun je ’t ook nog zien: Campagne (vgl. Champagne), Beaucamp (vgl. Beauchamp); Cahon (vgl. Chahon).
De verket-vormen komen bij ons voor onder andere in de provincies Antwerpen, Noord-Limburg en Noord-Brabant en wel opmerkelijk genoeg, tot aan de grote rivieren. Ik wijs er ook graag op dat de vorm in West-Noord-Brabant verkort is tot ket. Maar vier stipjes op mijn kaart, meer gegevens had ik niet.
Op de kaart Etensvorkin de Taalatlas (hierbij) is de totale verspreiding van de verket-vormen en van de variant fersjet te zien: de groene tekens. De kaart is ontworpen door mijn opvolger bij ‘t Meertens Instituut, Huib Hogerheide, die ook kon beschikken over gegeven uit Vlaanderen.
Je zou verwachten dat verketook West-Vlaanderen de benaming was. ’t Gebied grenst immers aan Noord-West-Frankrijk. Maar daar is niets van te bespeuren, integendeel in West-Vlaanderen is de Franse vorm fersjet in gebruik. Toch is daar, in mijn visie, eerst wel degelijk verketgezegd, want hoe kon dat woord anders in Antwerpen en verder terechtgekomen zijn.
Na de binnenkomst van verket is Noord-West-Frankrijk in een latere periode vanuit de regio Parijs blijkbaar veroverd door de fersjet-variant en die verspreiding heeft zich doorgezet tot in West- en in delen van Oost-Vlaanderen. Zelfs in Zeeuws-Vlaanderen komen fersjet-vormen voor, zij ’t in de specifiek betekenis van ‘voorsnijvork’ en alleen in ’t westelijke deel, dat protestant is. Dat laatste is van veel betekenis want dit fersjet is meegebracht door de Franse Hugenoten, die omwille van hun geloof moesten vluchten en die o.a. in dat deel van de Republiek een nieuw thuis vonden.
Heel anders is de geschiedenis van de fersjet-vormen in Limburg. Die zijn natuurlijk ook aan ’t Frans ontleend. Daarbij kan aan twee mogelijkheden gedacht worden. Ontlening direct uit ’t Hoogfrans, wat goed kan omdat ’t Frans in Maastricht altijd een grote rol gespeeld heeft en die stad zijn cultuur ook doorgaf aan het omliggende gebied. De tweede mogelijkheid is die van een ontlening uit ’t Frans van Wallonië. Dat laatste gebied grenst tenslotte onmiddellijk aan ’t Limburgse fersjet-gebied.
Ik opteer voor de eerste mogelijkheid, omdat de tweede afvalt vanwege een belangrijk vormverschil tussen ’t Limburgse fersjet en de Waalse vorm. Die laatste luidt namelijk fortsjet. ’t Obstakel is niet ’t klinkerverschil, o tegen e, want zo’n klinker in onbeklemtoonde lettergreep wordt in ’t Nederlands wel vaker gereduceerd, denk aan pelisie, petat. Maar lastig te verklaren is een eventuele deletie van die t van fortsjet. Zo’n epenthetische tlaat zich niet zomaar wegpoetsen. Hij staat er niet voor niks. Of misschien ook wel.
In Midden-Limburg en een klein gebied in Noord-Brabant wordt de vork riekske genoemd. Dat is in een gebied waar de naam riek al bestond voor de drie- of viertandige vork in ’t boerenbedrijf. Ook hier dus de overdracht van de naam van de ene op de andere vork, zoals ook bij vork ’t geval was.
Heel sporadisch komt ook gavel of gaffel voor: in Groningen en dus in gebied waar ook de hooivork zo heet.
Laat een reactie achter