Door Michiel de Vaan
tierelier tw. de klank tierelier; zn. gekwinkeleer; speeldoos
Klanknabootsend woord voor gezang en muziekklanken: Vnnl. zoe moet ic …. singhen: tiere liere (Anna Bijns, ca. 1540), tierelier ‘gekwinkeleer’ (1622), tierelier tw. (1654); tierelier ‘speeldoos’ (1902, Algemeen Handelsblad).
tierelieren ww. ‘het geluid tierelier maken, kwinkeleren’
Gezegd van zingende vogels en mensen: tiere-lieren (1620, van vogeltjes), tierelieren (1623, van mensen), tire-liere-lieren (1653, van de leeuwerik), overdrachtelijk ook ‘aan de zwier gaan’ (tierelieren 1645). Af en toe komt het genominaliseerd voor, bijv. stommelde den trap …. op onder zulk een tierelier ‘onder zulk een kabaal’ (1927).
Waarschijnlijk aan Oudfrans tirelire ‘(het geluid) tierelier’ ontleend, dat op dezelfde manier wordt gebruikt als het Nederlandse woord, maar ouder is (vanaf de dertiende eeuw). In het Oudfrans komt daarnaast nog tirelire ‘spaarpot’ voor, dat door de Franse etymologische woordenboeken wordt verklaard uit het metaforisch gebruik van de klank tirelire: het geluid van de muntjes die in de spaarpot klinken zou dan ‘tierelier’ zijn genoemd. Vergelijk met licht gewijzigde vorm binnen het Oudfrans ook turelure ‘melodietje’, dat ook in het Nederlands is ontleend, zie onder tureluurs. Ook tureluur heeft de betekenis ‘leegloper, flierefluit’ ontwikkeld, vgl. tierelieren ‘aan de zwier gaan’.
De uitdrukking als een tierelier om aan te geven dat iets goed en soepel verloopt, duikt in die betekenis in het krantencorpus Delpher vanaf 1963 op. Hij wordt meestal gecombineerd met bewegingswerkwoorden als klimmen, lopen, gaan, draaien, maar ook werken en branden: een snelle kist die klom als een tierelier (1963, over een vliegtuig), hij loopt als een tierelier (1967) ‘hij kan goed doorlopen’, anders moet je met je loonpolitiek gaan slingeren als een tierelier (1968), alles brandde als een tierelier (1970), ik werkte als een tierelier voor een hostessbureau (1975) ‘werkte heel hard’, (het bedrijf) Paktank “draait als een tierelier” (1991), hij zingt zo vals als een tierelier (1994), enz.
De herkomst van deze uitdrukking is omstreden. De suggestie dat het muziekinstrument of het hijswerktuig lier ermee te maken hebben is niet erg waarschijnlijk, omdat tierelier niet als variant voor die woorden voorkomt. Marc De Coster (Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en jargon, 2002) vermoedt dat als een tierelier is ontstaan vanuit de gedachte dat het verrichten van een klus(je) altijd beter gaat onder het zingen van een vrolijk deuntje. Dat is al aannemelijker, maar de letterlijke betekenis kan niet ‘als een deuntje’ zijn geweest. Misschien wordt in als een tierelier verwezen naar de specifieke betekenis ‘zwierende pretmaker’, ‘dronkenman’, die op ieder moment van het werkwoord tierelieren ‘aan de zwier gaan’ afgeleid kan zijn. Vooral citaten als slingeren als een tierelier, branden als een tierelier, vals zingen als een tierelier zouden daar goed bij passen. Vergelijk ‘tekeergaan als een dronkeman/malloot’.
Jaap K. Blom zegt
Een tureluur daarentegen, is een vogel. Neem nou Eric
Ruud Mooijman zegt
Ik kende het woord tierelier in combinatie met lazerus in het liedje van Jaap Fischer:
De monniken Hans en Joop zongen ’s avonds in duet tiereliere lazerus