Door Els Ruijsendaal
Op 26 maart 2016 is prof. dr. Leopold Peeters, de bescheiden, maar zeer gedegen en zeer breed georiënteerde docent en gekend geleerde, heengegaan.
Pol Peeters werd op 14 februari 1925 geboren in Heppen (thans deelgemeente van Leopoldsburg) in de Belgische provincie Limburg. Na de middelbare school ging hij studeren aan de Universiteit van Leuven: Germaanse filologie, waar hij ‘met grote onderscheiding’ afstudeerde. Na zijn studie werd hij leraar in het middelbaar onderwijs en behaalde hij achtereenvolgens de doctoraalexamens Nederlands én Duits aan de Universiteit van Utrecht.
Het jaar erop werd Peeters docent aan de Nutsacademie in Rotterdam (MO) en in 1967 volgde een benoeming tot wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam, afdeling Historische Taalkunde van het Nederlands. Hij promoveerde in 1968 op het proefschrift Historische und literarische Studien zum dritten Teil des Kudrunepos bij prof. dr. Jan Huisman.
In 1970 werd Peeters tot lector benoemd. In die tijd kwam ik aan de UvA studeren om me te kunnen specialiseren in historische taalkunde. Van 1972-1975 was ik kandidaat-assistent historische taalkunde en zo heb ik Pol Peeters nader leren kennen: een toegewijd docent en vakman, die zelf steeds nieuwe verten zocht en daardoor ook oog bleef houden voor wat de studenten wilden en zouden kunnen.
Het waren toen roerige tijden, waarin de klassieke gezagsverhoudingen onder druk stonden. Peeters hield daar afstand van, want hij was er voor zijn vak en voor de studenten.
Die afstand had hij ook aangehouden in de taalstrijd in België, maar terloops kon hij over de tijd dat hij in Brussel toefde wel eens een anekdote vertellen, bijvoorbeeld hoe boos hij een keer was geworden toen de caissière van een grootwinkelbedrijf hem bij het afrekenen in het Frans te woord stond omdat dat moest van het bedrijf. Hij had haar toen toegevoegd: “Geen Vlaams, geen centen!”, liet de boodschappen liggen en liep weg.
Van hem, zo rustig en terughoudend, was dat verrassend. Maar ik begreep wel hoe kwetsend dat in feite is en hoe het een samenleving kan splijten.
Peeters’ kennis van historische taalkunde, van de geschiedenis van taalbeschrijving en taalonderwijs door de eeuwen heen, én zijn kennis van de historische literatuur kwamen bijeen in de taalkundige interpretatie van oudere teksten, met uiteraard de specialismen Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands als uitgangspunt.
Ook voor het Nederlands buitengaats had hij grote belangstelling en zocht hij nieuwe verten, zoals het diepteonderzoek naar de invloed van het Nederlands in het voormalige Ceylon (1658-1795 onder Hollands bestuur) op het Singalees. Samen met de onderzoeker uit Sri Lanka, P.B. Sannasgala, schreef hij daarover een artikel, waarna ook diens boek erover verscheen, met de dankbare opmerking in het voorwoord: “It is no exaggeration to say that he lightened my labour.”
Zijn ongebreidelde onderzoeksdrang en veelzijdige belangstelling, gevoegd bij een fenomenaal geheugen, maakten Peeters tot een wetenschapper, wiens belezenheid in de klassieke talen, in Duits, Frans, Engels en andere talen die hij tegenkwam, ongeëvenaard was. Op het Nederlands instituut aan de Herengracht bleef dat niet onopgemerkt. Men wist hem, als hij niet op zijn kamer was, meteen te vinden bij het kopieerapparaat, waar alles wat hij las, gekopieerd, gedocumenteerd en bewaard werd. De collega’s en de studenten konden daarom wel eens glimlachen, maar maakten er uiteraard dankbaar gebruik van. Zijn werkkamer werd gaandeweg een klein pakhuis. Ook zijn huis raakte vol, maar gelukkig was daar de garage, een uitstekende plaats voor boeken!
Peeters heeft mij, vanuit de historische taalkunde, gewezen op en geleid naar de geschiedenis van de taalkunde, en daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Ook nadat hij hoogleraar historische taalkunde was geworden, in 1980, is ons contact gebleven, omdat hij me enthousiast had gemaakt voor het klassieke grammaticamodel als promotieonderzoek en daar ook zelf druk mee bezig was.
Daarbij bleef hij ook de letterkundige en cultuurhistoricus, met de tekstuitgaven en -studies die daarbij hoorden. Zo kreeg de klassieke leergang van de vrije kunsten zijn volle aandacht en daarin nam hij zijn studenten mee. Ik hoef maar enkele titels van artikelen in hun kern te noemen – voor een compleet overzicht van zijn werk kunnen BNTL, DBNL en universiteitsbibliotheken het beste dienen – dan wordt duidelijk dat hier sprake is van een rijke en breed opgebouwde wetenschappelijke erfenis, die wij goed moeten blijven benutten!
De eerste rei van Vondels Lucifer [1956]
Willem’s Madoc [1959]
Kudrun und die Legendendichtung [1961]
Brandanprobleme [1970]
Historiciteit en chronologie in “Van den vos Reinaerde” [1973]
Een Latijnse traditie en het 17de-eeuwse Nederlands: P.C. Hooft [1980]
Kirchliches Leben und kirchliche Politik im Ysengrimus [1981]
Linguistics and Trivium [1982]
Standaardisering in het Vroegnieuwnederlands (1500-1800) [1983]
De trappen der geletterdheid in de zestiende-eeuwse taalkunde en taalkunst [1984]
Historiografische problemen van het Vroegnieuwnederlands [1988]
Taalcultuur en stadscultuur in de zeventiende eeuw [1990]
In Taalopbouw als Renaissance-ideaal: studies over taalopvattingen en taalpraktijk in de zestiende en zeventiende eeuw hebben Peeters’ naaste collega’s G. R. W. Dibbets, J. Noordegraaf en M. J. van der Wal in 1990 als hommage bij het afscheid vanwege zijn vijfenzestigste levensjaar een tiental artikelen van hem samengebracht. Vele andere collega’s schreven daarnaast artikelen in het boek dat tevens bij zijn afscheid verscheen: Vragende Wijs. Vragen over tekst, taal en taalgeschiedenis. A.M. Duinhoven schreef daarbij terecht in het voorwoord:
“Ons Instituut raakt met Pol Peeters een ware geleerde kwijt, een filoloog in de oude zin des woords, ondanks of misschien juist door zijn grote kennis een bescheiden man. Het werken in de wijngaard is voor hem niet gedaan. Naar wij hopen en verwachten, zal hij nog een superieure ‘Spätlese’ kunnen oogsten.”
In 1991 kon ik bij hem promoveren, na een perfecte begeleiding − voor een werkende promovenda een zegen. Het was een periode die in mijn herinnering gegrift zit.
Nadien, toen hij aankondigde met runen bezig te gaan, spraken we elkaar nog op bijeenkomsten. Maar na het overlijden van zijn vrouw, in 2010, werd het stiller. Tot het bericht van zijn verscheiden kwam.
En nu moeten wij het hebben van de herinnering en van alles wat wij van hem hebben meegekregen. Daarmee kunnen wij, in dankbaarheid, nog heel ver voort.
Laat een reactie achter