Door Marc van Oostendorp
Men kan de Taalunie bekritiseren, men kan pleiten voor een Texit, maar men kan ook het feit vieren dat er zoiets bestaat. Wanneer je daarbij de problemen niet ontkent, is de vraag al snel: hoe moet het wél? Hoe zouden we het oude Taalunie-verdrag tussen Nederland en Vlaanderen opnieuw vorm kunnen geven op een manier die zuiniger is én beter werkt?
Er is volgens mij één sleutelwoord: decentraal. De taal hoopt erop, de moderne media snakken ernaar, verstandig beleid smeekt erom.
Nachtegaal
De taal hoopt erop. Toen de Taalunie in 1980 werd opgericht, was dit vermoedelijk – de naam zegt het al – met een centralistisch idee van taal: er moest één standaardtaal zijn, gedeeld door Vlaanderen en Nederland, met één spelling, één woordenschat en één grammatica. Maar dat idee wordt steeds minder houdbaar: niet alleen doordat Nederland en Vlaanderen uit elkaar groeien, maar ook doordat duidelijk wordt dat je pas echt een effectieve taalgebruiker bent wanneer je je in verschillende omstandigheden steeds een beetje weet aan te passen. Een taal als het Nederlands is geen nachtegaal, maar een zwerm spreeuwen.
Brochures
De moderne media snakken ernaar. Ook hiervoor geldt: sinds 1980 is er veel veranderd. Toen kon je grote groepen mensen – de docenten extra muros, degenen die willen weten hoe je reïntegratietraject spelt, de taalgebruiker – alleen bereiken met media die slechts één richting op werkten: krantjes, brochures, boeken, de radio en de tv. Die mensen zelf konden elkaar niet bereiken en de Taalunie alleen door een brief te schrijven.
De laatste weken hebben laten zien dat het zo niet meer werkt. Neerlandici van over de hele wereld hebben hun stem laten horen op dit platform (dat niets kost, we draaien op een gratis server). Bovendien gonst het ook al wekenlang; ik heb in ieder geval tientallen mailcorrespondenties zien langskomen tussen allerlei deels overlappende netwerken, en ik neem aan dat ik maar een fractie heb gezien van wat er speelde. De nieuwe media faciliteren het gedrag van spreeuwen.
Leider
Modern beleid smeekt erom. Je kunt een groot gezelschap hooggespecialiseerde mensen – en dat zijn de meeste mensen met wie een organisatie als de Taalunie te maken heeft nu eenmaal – niet centraal aansturen. Je kunt je niet boven hen opstellen en orders uitdelen; zij laten zich niets zeggen, zelfs geen verstandige dingen.
Tegelijkertijd zijn zulke mensen tot op grote hoogte bereid en in staat naar elkaar te luisteren. Ook dat hebben de afgelopen weken laten zien. Er heerst onder de vele beoefenaren van het vak in binnen- en buitenland tot nu toe zeer grote eensgezindheid; een eensgezindheid die niet alleen maar wordt ingegeven door het feit dat er nu even een gemeenschappelijke tegenstander is. Ook een groep deskundigen is als een zwerm spreeuwen die zonder leider vanzelf de juiste richting op trekt. Een goed overheid maakt zich tot een van die spreeuwen en trekt voor zover mogelijk mee.
Autoritair
De huidige Taalunie heeft zich momenteel aan geen van deze zaken aangepast. De taal wordt nog erg centralistisch bezien. Zo spreekt de Taalunie over de ‘meerwaarde van het Nederlands’. Dat moet gaan over meerwaarde tegenover iets anders, een andere taalvariëteit, en suggereert in ieder geval dat het gaat om de meerwaarde van het ‘correct’ hanteren van de standaardtaal.
Ook de media worden erg centralistisch gebruikt. Naar mijn indruk heeft de Taalunie de afgelopen weken enkele slagen verloren doordat ze geen werkelijk gebruik maakt van de mogelijkheden van de nieuwe media. Zo heeft desite Taalbericht geen reactieforum, en wordt er via het Twitter-account eigenlijk nooit gereageerd op iemand anders. De Taalunie zegt ‘iedereen aan het woord’ te willen laten, maar spreekt in de praktijk alleen zelf.
Ten slotte is het beleid ook erg centralistisch. Het is duidelijk geworden dat de Algemeen Secretaris alle beslissingen waarover zoveel discussie is vrijwel eigenhandig genomen heeft, zonder te discussiëren met de eigen ambtenaren, laat staan met andere betrokkenen. Ik heb er al eerder op gewezen dat hij in interviews aan het begin van zijn periode nogal autoritaire taal uitsloeg (‘wie betaalt, bepaalt’). Precies die houding werkt nu contraproductief: hij kan de maatregelen natuurlijk nog steeds doorvoeren, maar heeft daarbij onnodig goodwill verloren.
Bovenaf
Dit alles kan vrij gemakkelijk worden teruggedraaid. Een belangrijk deel van de kosten van de huidige Taalunie zit in overhead en centrale aansturing. Juist het ‘wie betaalt, bepaalt’ zorgt voor onnodige extra kosten. Er moet aan de niet-deskundige Algemeen Secretaris van alles worden uitgelegd dat niet nodig is.
De Taalunie zou in plaats daarvan beter een confederatie kunnen worden van betrekkelijk autonome groepen die ieder een goed afgebakende taak uitvoert – zoiets als de IVN voor de neerlandistiek, zoiets als het INL voor de spelling, zoiets als de DBNL voor de digitalisering van de letteren – die veel grotere eigen bewegingsvrijheid krijgen dan nu het geval is. De Taalunie kan dan een open platform bieden waar die groepen elkaar kunnen ontmoeten en onderling het beleid afstemmen, een punt dat het contact met de overheid onderhoudt, en ondertussen voortdurend de sociale media gebruikt om te zien wat er speelt bij de partners: geen manager die alles van bovenaf bestuurt, maar een spreeuw temidden van de spreeuwen.
Klaas zegt
“De huidige Taalunie heeft zich momenteel aan geen van deze zaken niet aangepast.”
Volgens mij tik je hier iets te snel, of het valt wel mee met die Taalunie…8-)
Marc van Oostendorp zegt
Ja, als dát de keuze is… Ik heb het verbeterd.
Marten zegt
Ik vind deze serie aangenaam, want ik geloof in opbouwende kritiek. Maar: als je dit 15 jaar geleden ook al zei, en er is niks mee gedaan, mag je dan hopen dat er nu wel iets mee wordt gedaan?
Na opbouwende kritiek is de volgende stap er zelf iets aan doen. Volgens mij hebben mensen al eerder tegen je gezegd dat jij de boel dan maar moest gaan leiden, hoewel je dat toen (naar ik me herinner) niet wilde. Toch denk ik dat dat (als het kan) wel goed zou zijn. Criticus, hoe opbouwend ook, is één ding, uitvoerende een ander. Denk je niet?
Marc van Oostendorp zegt
Afgezien van wat mijn eigen ambities en capaciteiten zijn, denk ik dat het zinnig is als ook buitenstaanders (en met name academici-vrijgestelden) zich verdiepen in beleidsterreinen en daar hun kritisch commentaar op leveren. Uiteindelijk gaat het hier om een overheidsorgaan en dat komt niet vooruit zonder geïnformeerd debat – juist ook van mensen die hun handen vrij hebben.
Voor andere terreinen is dat ook niet ongebruikelijk zonder dat men van iedere hoogleraar staatsrecht meteen verwacht dat hij dan ook maar minister van Justitie wordt. Een van de problemen van de Taalunie is nu juist dat dit beleidsterrein zo weinig mensen echt interesseert. Wetenschappers hebben er soms mee te maken omdat ze subsidie nodig hebben of iets dergelijks, en klagen dan bijvoorbeeld over iets wat ze tegenkomen; maar over de vraag hoe het taalbeleid in grotere lijnen vorm zou moeten krijgen, wordt weinig gediscussieerd.
En verder: de gestage drup holt de steen uit. Vijftien jaar geleden heerste er bij de Taalunie, dat toen onder leiding stond van de sociolinguïst Koen Jaspaert, een veel intellectueler klimaat. Dat was natuurlijk ook in strijd met de door mij bepleite saaiheid, en ik heb met Jaspaert ook menigmaal de degens gekruist, maar de Taalunie stond toen wel meer open voor discussie.
DirkJan zegt
Gisteren moest de Taalunie nog in slaap worden gesust en vandaag worden gedecentraliseerd. Wat voor plannen wacht ons morgen? En onder de berichten van het Taalbericht van de Taalunie kan wel gereageerd worden.