Waarom zeggen ze niet gewoon wat ze bedoelen?
Onverwachte vragen uit de wetenschapsagenda (19)
Door Marc van Oostendorp
Sommige vragen in de Wetenschapsagenda tonen aan dat er grote taalproblemen zijn in de wereld: ergernis en zorgen om de medemens. Neem bijvoorbeeld de volgende vragensteller die kennelijk zelf geen problemen heeft, maar zich wel bekommert om de boosheid van de medemens:
Waarom gebruiken mensen zoveel van die betekenisloze stopwoordjes en vullers zoals “hè” en “zeg maar”? Waarom zeggen ze niet gewoon wat ze bedoelen? Mensen om mij heen, en op de televisie, maken zich boos over andere mensen die alles wat ze zeggen vergezeld laten gaan van lege stopwoordjes zoals “gewoon” of “natuurlijk”, de boel nog maar eens nuanceren met “zeg maar” of “weet je”, en het geheel dan afsluiten met een aarzelend “hè?” of “toch?”.Waarom zeggen ze niet gewoon waar het op staat? Communicatie zou toch veel beter gaan als je je boodschap zonder al die ‘ruis’ overbrengt? Ik heb me overigens wel eens laten vertellen dat communicatie uit meer bestaat dan het louter uitwisselen van mededelingen, dat er door de sprekers tijdens de communicatie ook voortdurend aan de onderlinge relatie tussen hen wordt gewerkt. Spelen die kleine rotwoordjes daar soms een rol in? Hoe dan?
Structuur
Tja, waarom zeggen die mensen van die ‘kleine rotwoordjes’? De vragensteller doet nogal wat aannamen. De communicatie zou mogelijk inderdaad veel beter zou gaan wanneer we onze boodschap zonder ruis zouden overbrengen, maar lieverkoekjes worden nu eenmaal niet gebakken in deze wereld waarin het ook nog eens altijd regent en grauw is.
Ik geloof dat een belangrijke functie van stopwoorden is dat je je als spreker aan ze kunt vastklampen als je in paniek bent. Je wilt misschien wel duidelijk en helder communiceren, maar alles moet tijdens het praten altijd in fracties van seconden gebeuren. Je kunt de juiste woorden zo snel even niet vinden, maar je moet er wel voor zorgen dat de ander je niet onderbreekt en dat je de structuur van je zinnen nog wel een beetje blijft vast. En ondertussen moet je ook nog bedenken wát je eigenlijk wil zeggen en wat niet.
Lichaamshouding
Dus dan grijp je in dolle angst even naar het eerste woord dat in je opkomt, en dat is bijna per definitie een stopwoord.
Ik heb dit alles niet wetenschappelijk bewezen, en ken er weinig literatuur over, maar ik zou voorspellen dat proefpersonen die onder druk worden gezet om zich zo snel mogelijk en zo goed mogelijk uit te drukken, meer stopwoordjes gebruiken dan anderen.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de verklaring die de sympathieke vraagsteller oppert, onjuist is. Iedere keer als je een zin zegt tegen iemand anders, doe je ook iets sociaals. Het feit dat zoveel mensen dezelfde stopwoordjes hebben, dat zegt natuurlijk ook wel iets. Mensen nemen die woorden van elkaar over zoals ze lichaamshouding en tics van elkaar overnemen: ze laten daarmee horen dat ze elkaar hebben horen staan en dat ze van alles met elkaar delen.
Ook mijn verklaring heeft natuurlijk een sociale component: gesprekspartners raken van elkaar in paniek. Hoe dan ook verwacht je dat mensen minder stopwoorden gebruiken als ze ontspannen op de bank tegen zichzelf zitten te praten.
Jan Stroop zegt
De eerste die over dit soort woorden schreef was Mr.F Bakels. Hij noemde ze ‘wauwelwoorden’. Ik heb er zelf ook een stukje over geschreven:
http://www.janstroop.nl/oudesite/columns/Wauwelwoordenenwateroplijkt.shtml
Bij bepaalde betekenisloze woorden denk ik dat de functie iets met de cadans van de zin of de uiting te maken heeft. Bij ‘ofzo’ lijkt me dat ’t geval.
“we we bellen wel weer een keer of zo.”
“ik kom met de trein of zo”
Dit ofzo, dat geen accent heeft, betekent niets maar zorgt er wel voordat de zin niet pardoes eindigt.
Meer hierover:
http://nederl.blogspot.nl/2014/08/ofzo-het-landingsgestel-van-de.html
Die neiging of behoefte om een uiting niet abrupt te laten eindigen verklaart wellicht ook ’t succes van:
een fijne dag nog
een fijne dag verder
een prettige reis nog/verder
Maar je hoort nooit (?) ‘een fijn weekend verder’. Misschien om ‘weekend’ al eindigt op een onbeklemtoonde lettergreep.
Martin Kabos zegt
Beste Marc,
Bij de sprekersclubs van Toastmasters is er bij elke bijeenkomst een uh-teller, die genadeloos turft hoe vaak de sprekers ‘uh’, ‘hmmm’, ‘zeg maar’ en andere stopwoordjes gebruiken. Die aantallen kunnen aardig oplopen, waarbij improviserende sprekers meestal veel hogere scores halen dan degenen die een voorbereide speech houden (behalve degenen die hun voorbereide speech, uh, minder goed voorbereid hebben). Bij improviserende sprekers zijn het vooral de evaluatoren van andere sprekers die hoog scoren. Dit kan te maken hebben met de stress die jij noemt: je wilt iemand zo goed mogelijk tips geven hoe hij/zij een speech verder kan verbeteren, maar je hebt weinig tijd om dit voor te bereiden en weinig tijd om je verhaal te houden (drie minuten).
Toastmasters is een uit Amerika overgekomen non-profitorganisatie gericht op spreken in het openbaar en ook in Nederland zijn er inmiddels tientallen clubs, verspreid over het hele land. De opzet is dat leden beter leren spreken in het openbaar, door onderlinge evaluatie en aanmoediging, en door veel oefenen in een veilige en stimulerende omgeving. Behalve een uh-teller zijn er een grammaticus (die let op geslaagd en minder geslaagd taalgebruik), een timer, een evaluator en een algemeen evaluator. Verder gebruiken de clubs een algemeen handboek (‘Competent communicator’) met 10 projecten en een handboek met tips voor praktische zaken. Na deze handboeken kun je gespecialiseerde manuals gaan doen, bijv. spreken om te informeren, verhalen vertellen of managementspeeches. Zie http://www.toastmasters.nl.
De clubs zouden een mooie studieomgeving vormen om verder onderzoek te doen naar bijv. het gebruik van stopwoordjes (neemt het inderdaad af bij geoefende sprekers?) en voor onderzoek naar spreekangst: lukt het mensen om daar vanaf te komen?
Bezoekers zijn altijd welkom.
Lucas zegt
Dit zijn alleen geen (betekenisloze) stopwoordjes: ze hebben een belangrijke functie in interactie. Hè betekent volstrekt iets anders dan toch, net zoals wanneer je een beurt afsluit met ofzo, je iets anders probeert over te brengen dan wanneer je alleen of gebruikt, of bijvoorbeeld of niet.
Er moet echt een onderscheid gemaakt worden tussen stopwoordjes, die veelal idiosyncratisch zijn, en partikels, waarvan de betekenis in de eerste plaats pragmatisch is en niet zozeer lexicaal. Dat een woordje als hè niet verwijst naar iets concreets in de werkelijkheid (of in de onwerkelijkheid; fantasie, boeken, etc) wil niet zeggen dat het geen cruciale functie heeft in interactie. Zelfs een interjectie als “eh” heeft absoluut een nuttige functie in gesprekken en kan niet zomaar weggelaten worden; dat leidt tot misverstanden.
Het heeft dus niks te maken met ruis, mensen zeggen nog altijd waar het op staat, maar interactie bestaat nu eenmaal uit meer dan een verzameling beweringen/proposities. Interactie is een sociaal proces. Communicatie zou niet alleen niet beter gaan zonder, het zou vele malen slechter gaan.
Gosse bouma zegt
En waarom is de frequentie van uhm nu hoger dan 20 jaar geleden (in verschillnde germaanse talen) en die van uh juist lager?
http://martijnwieling.nl/files/WielingGrieveEtAl-revised.pdf