Naar een perfectere Taalunie (3)
Door Marc van Oostendorp
Een van de problemen van de Taalunie is dat niemand weet wat voor club dat nu eigenlijk is. Is het een adviesorgaan? Een beleidsinstelling? Een actiegroep ten behoeve van het Nederlands?
Het is in zekere zin ook al die dingen een beetje – maar die functies zitten elkaar soms in de weg. In het deze week naar buiten gekomen rapport spreekt de visitatiecommissie er bijvoorbeeld zijn verbazing over uit dat vorig jaar de interparlementaire commissie (IPC; dat is een orgaan van de Taalunie waarin Vlaamse en Nederlandse parlementariërs zitting hebben) tijdens de zogenoemde ‘Week van het Nederlands’ een oproep deed aan het Comité van Ministers.
De visitatiecommissie vindt dit raar: waarom roept het ene orgaan van een organisatie in een ander orgaan het openbaar op tot actie? Moet zo’n organisatie geen eenheid zijn?
Dat nu lijkt mij geen terechte kritiek. Het bijzondere aan de Taalunie is dat twee democratieën (Nederland en Vlaanderen) hun hele beleid hebben samengevoegd op een beleidsterrein, dat van de taal en letteren. De drie belangrijkste afdelingen van de Taalunie zie ik als afspiegelingen daarvan: er zijn de eindverantwoordelijke gezagsdragers (de ministers), er is het IPC, en dan zijn er de ambtenaren – dat is het zogenoemde Algemeen Secretariaat –, die het beleid moet uitvoeren. En dat parlementariërs een oproep doen aan de ministers, is natuurlijk niet vreemd; we gaan daarover niet klagen omdat ze tot dezelfde organisatie horen, te weten de overheid.
(Daarnaast is er een vierde orgaan, de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren. Dat is in het ideale geval een onafhankelijk adviesorgaan van deskundigen, dat helaas de laatste jaren slecht gefunctioneerd heeft; ik kom daar deo volente in een latere aflevering nog op terug.)
Serieus
De meest concrete maatregel die het Comité van Ministers nu genomen heeft op basis van de inderdaad af en toe vernietigende kritiek van de recente onderzoekscommissies hebben geuit, is dat ze met de Algemeen Secretaris, Geert Joris, zijn overeengekomen dat hij opstapt.
Dat was te verwachten en waarschijnlijk de enige uitweg. Ik heb er vanaf het begin geen geheim van gemaakt dat Joris, geheel los van zijn talloze persoonlijke kwaliteiten, mij niet de juiste man leek om het Algemeen Secretariaat te leiden. De discussie van de laatste jaren heeft geleerd dat er, afgezien van An de Moor, geen enkele serieuze beschouwer achter het door Joris gevoerde beleid stond.
Verantwoording
Tegelijkertijd wringt er ook iets. Het zijn uiteindelijk natuurlijk de ministers die verantwoordelijk zijn of zouden moeten zijn: verantwoordelijk voor het aanstellen van Joris, maar ook verantwoordelijk voor het door hem uitgevoerde beleid. Dat men hem zelf heeft laten bedenken wat het taalbeleid eigenlijk zou moeten zijn, betekent nog niet dat men dat niet zélf had moeten bedenken. Met hun reactie nemen de Nederlandse en Vlaamse ministers die verantwoordelijkheid in het geheel niet. De huidige Algemeen Secretaris wordt afgevoerd, en het beleid gaat voort op de huidige, door politieke visieloosheid bepaalde weg.
Ik vind dat volkomen onterecht. Men kon in mijn ogen precies zien waar Geert Joris voor stond toen men hem aannam. De Vlaamse minister Smet zei bijvoorbeeld over hem “We kozen bewust voor iemand die het maatschappelijke debat niet schuwt omdat we geloven dat dit de positie van onze taal verstevigt”; terwijl Joris toen nog nooit in het openbaar iets over taalbeleid had gezegd. Men kan hem moeilijk verwijten dat hij vervolgens is gaan doen waarvoor hij werd aangenomen.. Hij heeft daar zelf bovendien altijd in het openbaar ruiterlijk de verantwoording voor genomen. Het zijn de ministers die alles maar een beetje hebben laten betijen.
Desinteresse
Dit heeft me overigens altijd verbaasd. Geert Joris moest de openbare verdediging van de bezuinigingen op de Taalunie doen zoals eerdere Algemeen Secretarissen de spellingwijzigingen moesten verdedigen. Ook in 1995 en 2005 zag je nooit een minister die iets zei over de pannenkoek. Terwijl ook die wijzigingen toch echt niet te wijten zijn aan ‘de Taalunie’, dat wil zeggen aan het Algemeen Secretariaat, maar aan de ministers. Dat is toch een beetje alsof het defensiebeleid moet worden verdedigd door een topambtenaar op defensie, terwijl de minister zich ondertussen met belangrijker dingen bezighoudt.
Want dat blijft het echte drama van de Taalunie: de vrijwel volkomen desinteresse van de Nederlandse politiek voor alles wat te maken heeft met taal en cultuur.
WebredMiet zegt
Kleine opmerking: je schrijft dat de ministers en de Algemeen Secretaris zijn overeengekomen dat hij ‘opstapt’. Dat klopt niet helemaal: zijn huidige contract is afgelopen en dat wordt in onderlinge overeenstemming niet verlengd. Het komt in de praktijk wel op hetzelfde neer, maar het is niet helemaal hetzelfde.
Jona Lendering zegt
Helemaal mee eens.