Leraren hebben het niet gemakkelijk, maar vroeger was het ook niet alles. Dat is zo ongeveer de boodschap van een tekst die ik de laatste jaren al een aantal malen op de social media ben tegengekomen. Het betreft een aantal zogenaamde “Richtlijnen voor leerkrachten” uit “het jaar Onzes Heeren 1872.”
Meestal reageer ik hierop, ik weet ook niet goed waarom. Misschien dat het me allemaal een beetje doet denken aan de goedgelovigheid waarmee mensen bereid zijn om van alles aan te nemen over taal en onderwijs, zoals het enorme aantal woorden dat Eskimotalen voor sneeuw zouden hebben of de gedachte dat je iets leert van ezelsbruggetjes. Ik kan het in elk geval moeilijk laten. Eergisteren reageerde ik op Facebook nog op een Engelse versie. Een beetje aan de felle kant, en daar heb ik dan de volgende dag wel een beetje spijt van, maar het is ook wel eens lekker om even van leer te trekken.
Waar komt die tekst vandaan? Dat is onbekend, maar hij circuleert blijkbaar ook in het Engelse taalgebied. Volgens de website snopes.com hangt de tekst in verschillende Amerikaanse (school)musea, en is hij in talloze krantenartikelen en boeken afgedrukt. Nergens is natuurlijk een spoor van een origineel te vinden. Mondelinge attestaties al rond 1930. Tot overmaat van ramp bestaan er soortgelijke richtlijnen voor verpleegsters, die ook al elke dag met een bak kolen moesten sjouwen, hun eigen pennen zorgvuldig moesten aanpunten en één avond in de week (twee bij goed gedrag) op mannenjacht mochten.
Nou is het uit de geschiedenis wel bekend dat mensen bereid zijn om alles te geloven als het maar in verre vreemde landen of oude tijden plaatsvindt. De beschrijvingen van vreemde volkeren met één been of zonder hoofd door Plinius en Van Maerlant zijn in dat verband illustratief, en ook het verhaal van Eskimo’s die vijftig (of tweehonderd) woorden voor sneeuw zouden hebben draagt hier de sporen van. Maar bij deze tekst valt letterlijk elke richtlijn bij nadere beschouwing door de mand.
Zo rept de eerste richtlijn van de noodzaak van het vegen van de schoorsteen. Hoewel er misschien bij gebruik van een kolenkachel een panische angst voor kolendampvergiftiging of schoorsteenbranden gerechtvaardigd is, lijkt het me onnodig om de schoorsteen elke dag te vegen. Twee keer per jaar lijkt me ruim voldoende, en bovendien moet je als leerkracht daarvoor in weer en wind het dak op, om nog te zwijgen van het afkoppelen van de kachels en al dat roet in je kleren en op je handen (maar misschien is daar de emmer water voor uit de tweede richtlijn). Daar komt bij dat het schoorsteenvegen een taak van iedere leraar zou zijn (inclusief de ongehuwde vrouwen uit richtlijn zes), hetgeen de vraag doet rijzen hoeveel schoorstenen zo’n schoolgebouw eigenlijk heeft in verhouding tot het aantal leraren. Maar misschien moeten de leraren onderling strootje trekken om te bepalen wie er vandaag weer de schoorsteen moet vegen. Het kan natuurlijk ook zijn dat hier alleen het reinigen van de stookplaats bedoeld is, maar dat is meer iets voor een haardvuur, waar je dan weer met die bak kolen uit richtlijn twee weinig kunt beginnen.
Richtlijn twee roept het komische beeld op van het begin van de schooldag, wanneer alle leraren met een emmertje water in de ene hand en “een bak kolen” in de andere op het schoolplein arriveren. Blijkbaar hebben ze geen tassen bij zich met boeken of boterhammetjes, tenzij ze die voorzichtig op de kolen hebben gelegd.
Richtlijn drie verwijst klaarblijkelijk naar het snijden van de ganzenveren, dat natuurlijk met enige zorgvuldigheid moet gebeuren, want die dingen groeien een mens niet op de rug. Maar wat een rare formulering! Ineens wordt het woord tot de leraren zelf gericht in een gebiedende wijs. En waarom moet dit in een richtlijn verankerd worden? Bestaat er een kans dat de leraren de veren met roestige zakmessen te lijf gaan en er een puinhoop van maken? Helaas voor deze richtlijn trouwens was de ganzenveer aan het begin van de negentiende eeuw al verdreven door de kroontjespen. Het lijkt me sterk dat daar in 1872 nog een richtlijn voor nodig was.
Dan richtlijn vier: één of twee avonden per week achter de vrouwen aan, dat is blijkbaar prima, maar het moet niet gekker worden. Wel enigszins in tegenspraak met de volgende richtlijn, waarin de leraar verplicht wordt om tien uur op school te zijn en de resterende tijd te besteden aan het lezen van de bijbel “of andere nuttige boekwerken.” Waar haal je de tijd nog vandaan zou je zeggen.
Vervolgens de vrouwen. Die kunnen beter niet trouwen of zich op het slechte pad begeven, want ze worden onmiddellijk ontslagen. Het komische is natuurlijk dat het huwelijk ongeveer gelijkgeschakeld wordt als het zich begeven op het slechte pad. Overigens lijkt dit weer eerder een richtlijn voor de schoolleiding, want de gehuwde vrouwen dienen ontslagen te worden.
En zo gaat het maar door. De volgende richtlijn schetst een pensioenplan op niet-vrijwillige basis om geen “last voor de gemeenschap” te worden. Ik kan me vergissen, maar volgens mij was dat in 1872 niet zo’n issue, ten eerste omdat velen niet oud genoeg werden om een last voor de gemeenschap te worden en ten tweede omdat de gemeenschap zich van aftakelende werknemers niet al te veel aantrok. Weliswaar hadden onderwijzers in Nederland vanaf 1857 recht op een pensioen, maar het hele idee dat dit een “last voor de gemeenschap” is lijkt me van later datum.
De ongeloofwaardigheid van de volgende richtlijn zit hem niet eens in de rare formulering (“argwanende bedenkingen over zijn morele opvattingen”), maar het volstrekt a-religieuze karakter ervan. Zeker als het Nederlandse richtlijnen zou betreffen is het ondenkbaar dat er niet over Godvruchtigheid wordt gesproken (en dat dit niet de eerste richtlijn zou zijn). Maar ook als het richtlijnen uit de Verenigde Staten zouden zijn (waar steenkool denk ik een schaars goed was), is het allemaal absurd. Denk alleen al eens aan het scheren in de “barbierswinkel” waar je als leraar met die tienurige werkdag en additionele bijbel- en nuttigeboekwerkenstudie weinig tijd voor overhoudt.
En dan ten slotte de laatste richtlijn: een gegarandeerde loonsverhoging bij goed gedrag (of wijst het woordje kan erop dat de leraar hieraan geen rechten kan ontlenen?). Het is al onduidelijk of dit eenmalig is, of dat de plichtsgetrouwe leraar elk lustrum hierop kan rekenen. En hoezo moet het Ministerie van Onderwijs hierover beslissen? In de Engelse versie wordt gesproken over de Board of Education, maar dat lijkt een al even schimmig gremium. En geldt deze richtlijn (is dit eigenlijk wel een richtlijn?) ook voor de vrouwen?
Kortom: het is allemaal opzichtige onzin van het type kantoorhumor, als je er even beter naar kijkt, en het wordt echt hilarisch als je er met de stofkam doorheen gaat (die “bediende van het Ministerie van Onderwijs” doet helemaal de deur dicht). Waarom geloven mensen dit dan? Blijkbaar appelleren de richtlijnen aan onze opvattingen over de negentiende eeuw als een tijd waarin de arbeidsomstandigheden slecht waren, vrouwen nog ongelijker werden behandeld dan vandaag de dag, en absurde zedelijke eisen gesteld konden worden. Daar zit natuurlijk een kern van waarheid in, al zijn die oordelen dan wel geveld vanuit een hedendaags perspectief. Maar er is denk ik nog een andere reden: al die richtlijnen zijn eigenlijk gebaseerd op gezonde principes.
Hoe absurd ook, de richtlijnen zijn allemaal terug te voeren op twee principes die ook in de huidige tijd aan het leraarsberoep gekoppeld zijn, namelijk: de leraar is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de leeromgeving (eerste drie richtlijnen), en de leraar dient voorbeeldgedrag te tonen (de andere zes). Dat klopt, en dat was in de negentiende eeuw vast niet anders dan nu. Daarom heb je het idee dat deze richtlijnen een ouderwetse vertaling zijn van hedendaagse principes.
Esther Bouma zegt
Richtlijn 6 was helaas treurige werkelijkheid in Nederland; Nog tot 1955 (“motie Tendeloo”) kregen vrouwelijke ambtenaren in Nederland de dag na hun huwelijksvoltrekking automatisch ontslag vanwege de te vervullen huwelijkse plichten en de te verwachten kinderen. “Handelingsbekwaam” werd de vrouw ook pas in 1956. O.a. door vrouwen als Corry Tendeloo (zette zich overigens ook nog eens in voor het vrouwenkiesrecht in Suriname) die hun nek durfden uit te steken, kunnen we nu met bevreemding deze richtlijnen lezen.
Peter-Arno Coppen zegt
Het is natuurlijk niet mijn bedoeling om de ongelijke behandeling van vrouwen in het verleden (of het heden) te ontkennen of bagatelliseren, maar het gelijkstellen van het huwelijk en het zich op het slechte pad begeven lijkt me toch humoristisch bedoeld (al kun je dat uiteraard smakeloze humor vinden), en ik denk ook van later datum dan de negentiende eeuw.
Esther zegt
Geen zorgen, de ironie is mij gelukkig ook niet ontgaan maar waar de tekst ook vandaan mag komen en wat er van klopt of niet, op één punt klopt het in elk geval wel en het leek mij een mooie gelegenheid om de grote verdiensten van Corry Tendeloo, wier naam bij velen onbekend zal zijn, weer eens te noemen. http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Tendeloo
Peter-Arno Coppen zegt
Waarvan dus nu akte! Jammer dat zij geen neerlandica was, anders hadden we haar in onze verzameling kunnen opnemen.