Door Lucas Seuren
Regelmatig als ik vrienden, familie, of volslagen onbekenden moet uitleggen waar mijn promotieonderzoek over gaat, loop ik tegen hetzelfde probleem aan: iedereen gebruikt taal en dus heeft iedereen al enige kennis. Dat is lastig, omdat veel van die kennis niet klopt en dat is nog verdraaid lastig duidelijk te maken. Een goed voorbeeld is de idee die mensen hebben over hoe we in ons taalgebruik aangeven dat we een vraag stellen. Vaak denken mensen eerst aan de woordvolgorde en als dat het niet is zal het wel in de intonatie zitten, maar dat klopt toch ook vaak niet.
Intonatie
Een verwachting die mensen vaak hebben als ik zeg dat ik wil uitzoeken hoe sprekers van het Nederlands een zin als “Je gaat straks zwemmen?” herkennen als een vraag, is dat mensen denken dat de intonatie omhoog gaat op het eind. Dat is geen vreemde verwachting; Judith Haan liet in haar proefschrift in 2002 zien dat in experimentele situaties mensen een dergelijke zin altijd een stijgende intonatie meegeven. Dat lijkt nodig omdat de woordvolgorde niet verraadt dat we met een vraag te maken hebben, en dat is voor Nederlands vaak wel het geval. Het werkwoord staat bijvoorbeeld vooraan, of er wordt een vraagwoord gebruikt:
- “Ga je straks zwemmen?”
- “Wat ga je straks doen?”
Het antwoord op mijn vraag lijkt dus al bekend, maar als we naar de alledaags taalgebruik kijken komt er een ander beeld naar voren. Zo presenteerde ik vorig jaar samen met mijn begeleiders tijdens een conferentie een analyse van dergelijke “declaratieve vragen” waarin we hadden gevonden dat bij slechts 30% van de vragen de intonatie omhoog ging. Een heranalyse die we onlangs deden voor een ander artikel bracht dit zelfs terug tot een miezerige 20%. De overgrote meerderheid van onze declaratieve vragen heeft dus een intonatie die net als de woordvolgorde niet verraadt dat we met een vraag te maken hebben.
Activiteiten
Wat doet die intonatie dan wel? Waarom in vredesnaam hebben we zo sterk de intuïtie dat de intonatie bij vragen omhoog moet? En waarom gooien we dan toch in vier op de vijf gevallen de intonatie op het eind van een declaratieve vraag omlaag?
Een antwoord op die laatste vraag is er nog altijd niet, maar er zijn al enige voorstellen gedaan. De meest recente komt van de Duitse taalkundige Elizabeth Couper-Kuhlen. Zij stelde in 2012 dat het soort vraag enorm van belang is. Soms gebruiken we een vraag om een nieuw onderwerp aan te snijden in een gesprek en op andere momenten vragen we om verduidelijking van wat onze gesprekspartner net gezegd heeft. Dit noemt Couper-Kuhlen verschillende activiteiten, en volgens haar is intonatie vooral van belang om een onderscheid te maken tussen en binnen dergelijke specifieke activiteiten.
Als we dat in ons achterhoofd houden valt er wel het een en ander op. Zie als voorbeeld de volgende drie zinnen die ik uit mijn opnames van informele gesprekken heb gevist. In alle gevallen heeft de declaratieve vraag sterk stijgende intonatie.
- “Hij zou toch op vakantie gaan?”
- “Voor een stage in het buitenland mag je toch best een half jaartje uitlopen?”
- “Maar dat kan toch niet helemaal weggaan?”
In elke uiting lijkt de spreker zich te beroepen op verwachtingen of achtergrondkennis die op de een of andere manier door de gesprekspartner zijn tegengesproken. Dat er een contrast is wordt met name duidelijk door het woordje toch. De activiteit lijkt dus wat in conversatieanalyse repair (herstel) wordt genoemd: de spreker probeert een (begrips)probleem op te lossen.
Kennis
Maar als het contrast al wordt aangegeven door toch, waarom is die stijgende intonatie dan nog nodig? Volgens mij is de stijgende intonatie in deze uitingen een manier voor de spreker om aan te geven dat de hoorder meer kennis heeft. De spreker snapt het niet, en het is aan de hoorder om uitleg te geven. Een dergelijke analyse sluit goed aan bij wat er vaak gezegd wordt over declaratieve vragen: door de woordvolgorde laat de spreker zien dat hij het antwoord al weet. Dat is in de voorbeeldzinnen natuurlijk niet het geval, aangezien daar de kennis van de spreker juist betwist wordt.
Daarmee is wellicht ook duidelijk waarom mensen vaak denken dat een declaratieve vraag stijgende intonatie nodig heeft. Die stijgende intonatie wordt veelal gebruikt om duidelijk te maken dat er een kennisverschil is tussen de twee gesprekspartner: de hoorder weet meer dan de spreker. En bij de prototypische vraag is er nu eenmaal sprake van een kennisverschil.
Wouter van der Land zegt
“de intuïtie dat de intonatie bij vragen omhoog moet” komt mogelijk doordat dat op school zo wordt uitgelegd en omdat in geschreven taal het vraagteken altijd aan het eind staat.
De overdreven vragende intonatie is mogelijk vergelijkbaar met harder praten bij een bevel of sterke wens of zacht en met toonverschillen praten bij een roddel, dus uitvergroting volgens je intuïtie.
Wanneer verschijnt het proefschrift?
Lucas Seuren zegt
Het kan inderdaad domweg indoctrinatie zijn. Ik moet bekennen dat ik geen flauw idee heb hoe het in het basisonderwijs wordt aangeleerd. Al meen ik dat het vaak wel wordt verteld bij Nederlands als vreemde taal.
Het is natuurlijk iets dat betrekking heeft op alle aspecten van ons taalgebruik: waarom hebben we intuïties over wat correct taalgebruik is? Is dat aangepraat of aangeleerd, of allebei?
En om antwoord te geven op je vraag: hopelijk begin 2018.
Marc van Oostendorp zegt
Ik geloof er niets van, dat dit iets is dat je op school leert. Het is trouwens een intonatiepatroon dat in heel veel talen geassocieerd wordt met vragen.
Iets wat ik overigens niet zo goed begrijp is: wat is jouw definitie van een vraag in dit onderzoek? Er zijn dus zinnen die geen vraagintonatie hebben, geen vraagwoord en geen vraagwoord, en die ook niet gebaseerd zijn op kennisverschil maar die je desalniettemin als vraag beschouwt. Op grond waarvan?
En zou het vervolgens niet zo kunnen zijn dat het verschil tussen jouw bevindingen en die uit eerdere literatuur vooral gebaseerd zijn op een verschil in definitie van het begrip ‘vraag’?
Marcel Plaatsman zegt
Ik heb dit inderdaad zo op school geleerd. Overigens werd hetzelfde gezegd bij de komma: als je iets omhoog gaat, dan hoort daar de komma achter. Bij de punt ging je dan omlaag met je stem.
Maar als meer dan een vuistregel zal de juf het wel niet bedoeld hebben.
Marc van Oostendorp zegt
Maar in het voorbeeld dat je geeft is de logica andersom, en dan geloof ik het wel: als je stem omhoog gaat, dan…. Zo leer je interpunctie. Het gaat ervan uit dat je intonatie juist al vanzelf weet. Dat is iets anders dan ‘als je een vraag wil maken, laat dan je toon omhoog gaan’. Ik kan me niet herinneren op school ooit intonatieles gehad te hebben. Ook niet voor vreemde talen, trouwens, waar op dat vlak wel degelijk wat te leren valt.
Lucas Seuren zegt
Heel goed mogelijk, aangezien de term vraag nooit goed is gedefinieerd. Formele taalkundigen richten zich vaak op de vorm, maar een vraag is een handeling, geen vorm. Bovendien zijn formele definities altijd tegelijkertijd te breed en te smal. We doen veel meer met interrogatieven dan vragen stellen en intonatie levert ook weinig op (is ook bij interrogatieven heel vaak niet stijgend).
Binnen de conversatieanalyse zijn er definities zoals Stivers & Enfield (2010), maar ook die zijn niet bepaald handig. Vreemd genoeg richten die zich altijd zowel op de vorm als op de functie. En omdat cognitie niet te zien is in interactie (niemand kan gedachtelezen) kun je ook niet uitgaan van wie meer weet.
Bovendien is lang niet altijd duidelijk of vraag wel een handeling is. Soms wordt een verzoek zoals “kun je me helpen” gezien als een vraag, omdat (a) het een interrogatief is en (b) het antwoord meestal ook in de vorm van ja/nee komt. Maar dat vind ik zelf geen goede omschrijving.
Om die reden werk ik ook niet meer met de term vraag (het leek me gewoon helderder om het hier wel te doen), maar probeer me te richten op requests for confirmation (of nog abstracter: declarative yes/no-type initiating actions). Dat wil zeggen, de spreker formuleert iets, bijvoorbeeld een inferentie van wat net gezegd is door de hoorder. De hoorder dient dat dan te bevestigen of te ontkrachten. Een betere formulering is dan ook dat de spreker met een declaratief laat zien dat hij/zij denkt het antwoord al te weten.
Mijn probleem hierbij is trouwens dat dit een zeer recente ontwikkeling is binnen een deel van het vakgebied. De meeste onderzoekers hebben geen enkel probleem met het begrip vraag, wat het ook moge betekenen. Maar een kleine groep onderzoekers wil veel specifieker weten wat sprekers doen; antropologen als Jack Sidnell en Nick Enfield gaan uit van een oneindige set waarbij a priori categoriseren dus niet heel zinvol is. We hebben in plaats daarvan acties als “confirming allusions” en “topic proffers”.
Wouter van der Land zegt
Marc van Oostendorp schreef: ” Ik kan me niet herinneren op school ooit intonatieles gehad te hebben”.
Bij mij werd op de lagere school bij grammatica (het vak ’taal’) uitgelegd dat bij vragen de toon aan het eind omhoog gaat (en later dat je bij Engels extra hoog moet beginnen voor een overtuigend resultaat). Die uitleg was zo duidelijk dat ik me deze een paar decennia later nog herinner. Wanneer je taal van je ouders leert, gebeurt dat puur door voorbeeld. Intuïtie over de rol van toonhoogte moet dus van schoolkennis of van eigen waarneming komen. Kennelijk vindt beide plaats. Goed scriptieonderwerp om te onderzoeken hoe het precies zit.
@Lucas Seuren, waarom zou je het begrip ‘vraag’ strak willen definiëren? Blijkbaar is het een familiegelijkenisbegrip met vage familieleden (vraagfunctie zonder vraagvorm en andersom).
Lucas Seuren zegt
Het hoeft niet strak waarbij er nooit enige discussie kan zijn, maar het is in de praktijk zo vaag dat er geen onderzoek aan te doen is. In feite kan met de gebruikte definities of alles er onder vallen of vrijwel niks. Als er geen redelijke overeenstemming te bereiken is over hoe je moet categoriseren, dan moet je het niet doen. Als uiteindelijk blijkt dat een grote groep acties een gelijkenis vertoont die we vraag kunnen noemen, prima, maar op basis van de huidige stand van zaken heb ik daar weinig vertrouwen in, en dan is het geen goed uitgangspunt.