Door Michiel de Vaan
hader zn. ‘twist’
Vroegnieuwnl. hader ‘twist’ m. (1546), haer (1588). Het woord verdwijnt in de zeventiende eeuw weer snel uit de taal, mogelijk vanwege homonymie met de verschillende andere woorden haar. Afleidingen: haderich ‘twistziek’ (1573), haderen, haeren (1588), hadderen (ca. 1620) ‘twisten’, haderman, haerman (1573) ‘onruststoker’.
Verwante vormen: Middelnederduits hader m., Middelhoogduits hader m., Vnhd. Hader ‘twist’, Mohd. hadern ‘twisten’.
De Westgermaanse uitgangsvorm is onzeker, het meest waarschijnlijk zijn *haϸra-, *haϸru- of *haϸura-. Het staat waarschijnlijk in verband met PGm. *haϸu- ‘gevecht’, dat in het Westgermaans vooral als eerste lid van persoonsnamen voorkomt: Oudsaksisch Hathu-, Ohd. Hadu-, OE heaðo-, Vroegmiddelnl. Hadebert, Haderic, enzovoort. Verwanten van *haϸu- buiten het Germaans zijn onder andere Oudiers cath, Middelwelsh cad ‘strijd’ (Proto-Keltisch *katu-), Oudkerkslavisch kotora ‘gevecht’, Grieks kótos ‘wrok, haat’, Sanskrit śátru- ‘vijand’, en Hett. kattu- n. ‘vijandschap, twist’. Mogelijk gaan deze terug op een nominale stam *kh2-et- ‘vijandschap’, afgeleid van de PIE wortel *ḱeh2– ‘begeren, om iets geven’, vgl. voor de betekenis ook PIE *ḱeh2-d- ‘haten, houden van’ (waarvan Ned. haat) in de analyse van Pronk (2013: 300–301). De reconstructie *kh2-et- zou verklaren waarom we zowel gepalataliseerde (in Skt.) en niet-gepalataliseerde (in OKS) reflexen van de PIE *ḱ vinden.
Hader zou als afleiding *haϸu-ra- van *haϸu- ‘gevecht’ ontstaan kunnen zijn, of als mannelijk substrantief met suffix –ra- of –ru– (zoals in het Sanskrit) bij de stam *haϸ- ‘vijandig gezind zijn’.
Lit.:
Tijmen Pronk. 2013. Notes on Balto-Slavic etymology: Russian norov, mjat’, ruž’ë, dialectal xajat’ ‘to care’, xovat’ ‘to keep’ and their Slavic and Baltic cognates. Vienna Slavic Yearbook. New Series 1, 294–302.
Laat een reactie achter