Gegroet, vrienden van de verscheiden neerlandici! U zult wel denken, wat heb ik nou weer aan mijn fiets hangen, want als vaste deelnemers was u natuurlijk nog volop met uw zondagochtenritueel bezig toen deze aflevering ineens de ether in (of liever het ethernet op) ging. Grote kans dat nu iemand anders met de winst aan de haal is gegaan. Maar wij bij Neerlandistiek doen er nu eenmaal alles aan om onze lezers scherp te houden, en hen te stimuleren de gehele dag de vinger aan de neerlandistische pols te houden.
De week begint een beetje slapjes, maar dan is het ook weer goed raak. Drie sterfdagen en twee geboortedagen in korte tijd, dus er valt weer veel te leren. Natuurlijk zijn alle neerlandici op hun eigen manier bijzonder, maar deze week beleven we een curiosum. Het schijnt statistisch wel iets vaker voor te komen dat je vlak na het bereiken van een bijzondere dag overlijdt, maar in onze lijst komt het nauwelijks voor dat een neerlandicus sterft op de dag na zijn eigen verjaardag.
Toch is hij allesbehalve een triest figuur, want zelfs de auteur van zijn Levensbericht permitteert zich daarin een kwinkslag. Precies op het punt waar hij opmerkt dat de betreffende neerlandicus zijn studenten altijd voorhield dat hij niet van voetnoten hield, staat een voetnoot waar deze bewering verantwoord wordt.
Wie gedenken wij deze week dus twee keer?
Marc Beerens zegt
Ach, Harry G.M. Prick, ik steek met ere een kaarsje voor hem op!
Kees van der Zwan zegt
Dit moet wel gaan over Harry G.M. Prick.
Peter-Arno Coppen zegt
Zo is het, heren, allebei goed, en vanwege de trage automatische spamcontrole (daar heb ik geen invloed op, ik heb de reacties nu handmatig toegelaten) ook allebei weer een puntje erbij op onze Eeuwige Ranglijst der Kenners van de Dode Neerkandici!
Marc Beerens zegt
Met permissie van de quizmaster een kleine hommage aan deze weldra 10 jaar geleden overleden letterkundige, die in een prachtig autobiografisch stuk onder andere schreef over een opmerkelijk cadeau waarmee hij daags na zijn geboorte ‘begiftigd werd’ (plaats van handeling is Roermond):
‘In de loop van maandag 14 september [1925] had mijn vader zich naar de burgerlijke stand begeven om de boreling, een zondagskind, aan te geven. Hij voldeed daarmee aan een door de wet opgelegde plicht, die voor iedere vader geldt. Maar mijn vader overkwam iets heel bijzonders. Hij stond nog op de stoep van het zojuist door hem verlaten gemeentehuis toen hij werd aangeklampt, nog wel in het Frans, door een voyant ogende dame. Zij bleek een Parisienne te zijn, die de weg naar haar hotel niet meer terugvond. Natuurlijk wees mijn vader haar terecht, maar hij vertrouwde haar ook in één adem toe – hetzij uit pure vreugde, hetzij om te koketteren met de niet onverdienstelijke wijze waarop hij het, in Brussel geleerde, Frans beheerste – dat hij nog geen volle vierentwintig uur geleden een stamhouder had gewonnen. Deze spontane confidentie verrukte onze Parisienne dermate dat zij te kennen gaf het als een grote eer te beschouwen wanneer zij bij het wiegenkind haar opwachting zou mogen maken. En zo gebeurde het dan dat nog diezelfde dag een, volgens mijn moeder iets te overdadig opgemaakte dame zich over mijn wieg boog om op het blauw satijnen dekentje een massief zilveren rammelaar neer te vlijen. Het daaraan met een goudkleurig koordje vastgehechte visitekaartje maakte mijn verblufte ouders duidelijk dat ik voor de eerste maal in mijn leven begiftigd werd met een bepaald niet goedkoop geschenk uit de elegant geschoeide handen van niemand minder dan Madame la Comtesse de Rochechouart de la Rochejacquelin.’*
* Harry G.M. Prick, ‘Een nooit verloren vergezicht’, in; Idem, ‘Spelevaren. Van August von Platen tot Gerrit Komrij’, Nijmegen, 2007, p. 10 [eerder verschenen in ‘Nexus’ nr 43, december 2005]
Peter-Arno Coppen zegt
Mooi verhaal! Elke hommage aan onze grote voorgangers is meegenomen!